De rechtsorde van de Gemeenschap
156 pages
Nederlandse
Le téléchargement nécessite un accès à la bibliothèque YouScribe
Tout savoir sur nos offres
156 pages
Nederlandse
Le téléchargement nécessite un accès à la bibliothèque YouScribe
Tout savoir sur nos offres

Description

Commissie van de Europese Gemeenschappen Jean-Victor LOUIS RECHTSORDE GEMEENSCHAP COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN De rechtsorde van de Gemeenschap door Jean-Victor LOUIS Hoogleraar aan de Université Libre de Bruxelles Directeur voor Researchwerk aan het Institut d'Etudes européennes Uit het Frans vertaald SERIE „ EUROPESE PERSPECTIEVEN " BRUSSEL Deze publikatie is het werk van een onafhankelijke auteur.

Sujets

Informations

Publié par
Nombre de lectures 12
Langue Nederlandse
Poids de l'ouvrage 2 Mo

Extrait

Commissie van de Europese Gemeenschappen
Jean-Victor LOUIS
RECHTSORDE
GEMEENSCHAP COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN
De rechtsorde
van de Gemeenschap
door Jean-Victor LOUIS
Hoogleraar aan de Université Libre de Bruxelles
Directeur voor Researchwerk aan het Institut d'Etudes européennes
Uit het Frans vertaald
SERIE „ EUROPESE PERSPECTIEVEN "
BRUSSEL Deze publikatie is het werk van een onafhankelijke auteur. De daarin tot uitdrukking
gebrachte meningen komen voor rekening van de auteur en vormen in geen enkel
opzicht de weergave van een standpunt van de Commissie van de Europese Gemeen­
schappen
Deze uitgave is eveneens verkrijgbaar in het
DA ISBN 92-825-1051-4
DEN 92-825-1052-2
EN ISBN 92-825-1053-0
FRN 92-825-1054-9
IT ISBN 92-825-1055-7
ESN 92-825-1102-2
GRN 92-825-1103-0
PT ISBN 92-825-1104-9
Bibliografische data bevinden zich aan het einde van deze publikatie
Luxemburg : Bureau voor officiële publikaties der Europese Gemeenschappen, 1980
ISBN 92-825-1056-5
Catalogusnummer: CB-28-79-407-NL-C
© EGKS - EEG - EGA, Brussel · Luxemburg, 1979
Printed in Belgium Inhoudsopgave
INLEIDING
Hoofdstuk I: SPECIFIEKE KENMERKEN 9
Afdeling 1 : Toekenningen van bevoegdheden 2: Geïnstitutionaliseerd stelsel voor de schepping van rechtsregels 15
Afdeling 3: Een rechtsgemeenschap 22 4: Interpretatiemethoden7
Afdeling 5: Soepelheid en strengheid bij de aanpassing van de communautaire
constitutie 33
Afdeling 6: Internationale rechtspersoonlijkheid 37
Hoofdstuk II: DE BRONNEN VAN HET GEMEENSCHAPSRECHT 45
Afdeling 1 : De Verdragen als grondwet van de Gemeenschap 45
a) Werkingssfeer in de tijd 45
b) Territoriale werkingssfeer6
c) Grondwet en raamverdrag7
Afdeling 2: Het afgeleide recht 51
a) Ondergeschiktheid aan de Verdragen1
1. Beginsel van de specifieke beslissingsbevoegdheden 51
2. Materiële ondergeschiktheid aan het Verdrag2
b) De „typische" besluiten3
1. Het EGKS-Verdrag: individuele en algemene beschikkingen
en aanbevelingen3
2. De besluiten van artikel 189 van het EEG-Verdrag 54
c) De „onbenoemde" besluiten 62
1. Interne besluiten2
2. Besluiten „sui generis"2
Afdeling 3: Het internationale recht4
a) Het algemene internationale recht4
b) De internationale akkoorden5
1. De door de Lid-Staten gesloten akkoorden 65
2. De akkoorden gesloten door de Gemeenschap8
Afdeling 4: De algemene rechtsbeginselen9
Hoofdstuk III: VERHOUDING TOT HET NATIONALE RECHT 77
Afdeling 1 : De rechtstreekse werking 77
a) Bepalingen met rechtstreekse werking 80
1. Het Verdrag 81
2. De verordeningen8
3. De tot de Lid-Staten gerichte besluiten, beschikkingen en richtlijnen 90
4. De door de Gemeenschap gesloten internationale overeenkomsten3
b) De behandeling van de nationale regel die strijdig is met een regel met recht­
streekse werking 94
c) De beperkingen van de rechtstreekse werking 95 Inhoudsopgave
Afdeling 2: Het primaat van het gemeenschapsrecht 97
a) Grondwet en gemeenschapsrecht 101
b) Gemeenschapsrecht en wet van latere datum 109
Afdeling 3: De toepassing van het gemeenschapsrecht 114
a) Rechtstreeks of gecentraliseerd bestuur7
b) Samenwerking door de Lid-Staten 12
CONCLUSIE 133
Bibliografie7
Lijst van gespecialiseerde tijdschriften 143
Alfabetisch register5 Inleiding
1. De verklaring die de Franse minister van Buitenlandse Zaken,
Robert Schuman, op 9 mei 1950 aflegde, betekende een keerpunt in de
opbouw van Europa. De institutionele realiteit van de Europese Gemeen­
schap vindt haar oorsprong in dit historisch initiatief.
Met de opmerking „de vereniging van Europa kan niet ineens worden
verwezenlijkt, noch door een allesomvattende schepping tot stand
worden gebracht: het verenigd Europa zal moeten worden opgebouwd
door middel van concrete verwezenlijkingen, waarbij een feitelijke
solidariteit als uitgangspunt zal moeten worden genomen" omschreef
de verklaring van Schuman de functionalistische instelling, welke het
zou winnen van de zogenaamde „constitutionalistische" opvatting, die
voor Europa onverwijld de opzet van een politieke organisatie van het
federale type wenste.
Achtereenvolgens zijn de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal
(EGKS) opgericht bij het Verdrag van Parijs van 18 april 1951 en de
Europese Economische Gemeenschap (EEG) alsmede de Europese
Gemeenschap voor Atoomenergie (ook „Euratom" genoemd) bij de
Verdragen van Rome van 25 maart 1957.
2. Sinds de inwerkingtreding van deze Verdragen op 1 januari 1958
bestaan drie onderscheiden Gemeenschappen met ieder een eigen
constitutief handvest. De drien zijn echter opgericht
ten einde dezelfde fundamentele doelstellingen te bereiken: de opbouw
van een „georganiseerd Europa", „een steeds hechter verbond tussen
de Europese volkeren", een „gemeenschappelijk optreden" met het
oog op het „welzijn van hun volkeren".
Om deze fundamentele doelstellingen te bereiken wordt een zelfde
methodiek gebruikt: die van de integratie, dat wil zeggen de instelling
van een reëel machtsorgaan voor de uitoefening van de aan de instellingen
van de Gemeenschap toevertrouwde bevoegdheden.
De drie Gemeenschappen hebben een zelfde institutionele structuur
gekregen sinds de inwerkingtreding op 1 juli 1967 van het Verdrag tot
instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeen­
schappen gemeen hebben, het zogenaamde Fusieverdrag, dat op 8 april
te Brussel werd ondertekend. De Vergadering (Europees Parlement)
en het Hof waren vanaf de oorsprong gemeen aan drie Gemeenschappen
krachtens de terzelfder tijd als de Verdragen tot oprichting van de EEG
en Euratom te Rome ondertekende overeenkomst.
Weliswaar bepaalt het EEG-Verdrag, dat de algemene integratie van
de volkshuishoudingen en niet, zoals de beide andere, dee van Inleiding
bepaalde sectoren beoogt, uitdrukkelijk dat zijn bepalingen „geen
wijziging brengen in die van het Verdrag tot oprichting van de Europese
Gemeenschap voor Kolen en Staal", en evenmin „afbreuk doen aan
die van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor
Atoomenergie" (art. 232). Inderdaad bestaan verschillen tussen de
drie Verdragen, met betrekking tot zowel de bevoegdheden van de
instellingen als de regeling voor beroepen in rechte bij voorbeeld waaraan
de wil van de auteurs van de respectieve Verdragen en het historisch
kader waarin deze zijn gesloten ten grondslag liggen (*).
Wegens de fundamentele eenheid waarop de drie Gemeenschappen
zich baseren moet echter elk Verdrag worden geïnterpreteerd in het
licht van de beide andere (2). Bovendien kan de uitoefening door de
EEG van bepaalde taken op gebieden van gemeenschappelijk beleid
(vervoer, handelspolitiek, energiebeleid, b.v.) de aan de bevoegdheden
van de instellingen van de sectoriële Gemeenschap inherente beperkingen
inhoudsloos maken. Zo was bij voorbeeld het beperkte toepassingsgebied
van het Verdrag de enige reden voor het bevoegdheidsvoorbehoud ten
behoeve van de staten met betrekking tot de handelspolitiek, dat wil
zeggen de buitenlandse handel, in de kolen- en staalsector (art. 71, eerste
alinea, EGKS-Verdrag). Deze regel berustte op de noodzaak, om aan
een zelfde autoriteit alle verantwoordelijkheden op het gebied van de
handelspolitiek toe te vertrouwen. Men kan zich afvragen of deze
motivering, die vroeger ten gunste van de algemene bevoegdheid van
de staten op dit gebied werd aangevoerd, thans niet dient te leiden tot
de afwijzing van het voorbehoud van artikel 71 van het EGKS-Verdrag
ten behoeve van de Lid-Staten. De Gemeenschap is immers sinds 1 ja­
nuari 1970 krachtens artikel 113 van het EEG-Verdrag exclusief bevoegd
op dit gebied. Het lijkt niet gerechtvaardigd om twee produkten — kolen
en staal — uit te zonderen bij de onderhandelingen met derde landen
en te behandelen in afzonderlijke procedures (3).
Ten slotte vormen de pijlers van de rechtsorde van de Gemeenschap,
namelijk de voorrang en de rechtstreekse toepasselijkheid van het
gemeenschapsrecht, het fundament van de gehele structuur, ongeacht
de vraag in welk Verdrag een bepaalde rechtsregel is neergelegd.
3. Het Europese Parlement heeft op 16 februari 1978 op grond
van een verslag van zijn Politieke Commissie een „resolutie inzake één
0) Arrest van 14 december 1962, gevoegde zaken 16 en 17-62, Confédération nationale
des producteurs de fruits et légumes e.a. tegen Raad van de EEG, Jurispr. 1962,
blz. 957.
(2) Arrest van 13 juni 1958, zaak 9-56, Meroni tegen Hoge Autoriteit, Jurispr. 1958,
blz. 28.
C3) Het Hof gaat niet zover in zijn advies 1-75 van 11 november 1975, Jurispr. 1975,
blz. 1355 t/m 1365. Inleiding
enkele benaming voor de Gemeenschap" aangenomen (l). In de pre­
ambule van deze resolutie wordt de „onderlinge verworvenheid van
drie communautaire Verdragen" genoemd en „het feit dat de burgers
van de Lid-Staten in het dagelijks leven de drie Europese Gemeen­
schappen als één geheel beschouwen". Volgens punt 1 van het dispositief

  • Univers Univers
  • Ebooks Ebooks
  • Livres audio Livres audio
  • Presse Presse
  • Podcasts Podcasts
  • BD BD
  • Documents Documents