Etude d’évaluation des mesures communautaires dans le secteur des  fourrages séchés
7 pages
Nederlandse

Etude d’évaluation des mesures communautaires dans le secteur des fourrages séchés

-

Le téléchargement nécessite un accès à la bibliothèque YouScribe
Tout savoir sur nos offres
7 pages
Nederlandse
Le téléchargement nécessite un accès à la bibliothèque YouScribe
Tout savoir sur nos offres

Description

1 Evaluatieonderzoek van de communautaire maatregelen in de sector gedroogde voedergewassen AND-International (Paris), COGEA (Roma), de Universiteit van Leiden (Leiden) en de Danish Agriculture Advisory Service (Aarhus) voor De Europese Commissie, directoraat-generaal Landbouw: Samenvatting 1. ECONOMISCHE ASPECTEN VAN DE SECTOR GEDROOGDE VOEDERGEWASSEN In 2005-2006 bedroeg de productie van gedroogde voedergewassen in de EU-25 4,5 miljoen ton en bestond zij voor 80 % uit luzerne en voor 20 % uit gras. De productie vond plaats in 17 lidstaten (LS); 8 van deze landen - die samen goed zijn voor 97 % van de productie - werden voor het onderzoek in aanmerking genomen. Spanje is de eerste producent (45 %) en wordt gevolgd door Frankrijk (24 %), Italië (15 %) en Duitsland (7 %). Nederland, Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Tsjechië vertegenwoordigen samen 8 % van de totale productie. Meer dan de helft van de productie is in drie bekkens geconcentreerd : de vallei van de Ebro, de vallei van de Po en de regio Champagne-Ardenne. De omzet van de bedrijfstak wordt voor 2005/2006 geraamd op 550 miljoen euro, of 0,9 % van de omzet van de sector veevoederproductie in Europa. Op het vlak van werkgelegenheid vertegenwoordigt dit ongeveer 4 500 voltijdse arbeidsplaatsen waarvan 1 200 in verwante sectoren die rechtstreeks ten dienste staan van de activiteit. Met 430 000 hectare vertegenwoordigt de sector gedroogde voedergewassen jaarlijks nauwelijks ...

Informations

Publié par
Nombre de lectures 7
Langue Nederlandse

Extrait

1
Evaluatieonderzoek van de communautaire maatregelen in
de sector gedroogde voedergewassen
AND-International (Paris), COGEA (Roma), de Universiteit van Leiden (Leiden) en de Danish
Agriculture Advisory Service (Aarhus)
voor
De Europese Commissie, directoraat-generaal Landbouw:
Samenvatting

1. ECONOMISCHE ASPECTEN VAN DE SECTOR GEDROOGDE VOEDERGEWASSEN

In 2005-2006 bedroeg de productie van gedroogde voedergewassen in de EU-25
4,5 miljoen ton en bestond zij voor 80 % uit luzerne en voor 20 % uit gras. De
productie vond plaats in 17 lidstaten (LS); 8 van deze landen - die samen goed zijn
voor 97 % van de productie - werden voor het onderzoek in aanmerking genomen.
Spanje is de eerste producent (45 %) en wordt gevolgd door Frankrijk (24 %), Italië
(15 %) en Duitsland (7 %). Nederland, Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en
Tsjechië vertegenwoordigen samen 8 % van de totale productie. Meer dan de helft van
de productie is in drie bekkens geconcentreerd : de vallei van de Ebro, de vallei van de
Po en de regio Champagne-Ardenne.
De omzet van de bedrijfstak wordt voor 2005/2006 geraamd op 550 miljoen euro, of
0,9 % van de omzet van de sector veevoederproductie in Europa. Op het vlak van
werkgelegenheid vertegenwoordigt dit ongeveer 4 500 voltijdse arbeidsplaatsen
waarvan 1 200 in verwante sectoren die rechtstreeks ten dienste staan van de
activiteit.
Met 430 000 hectare vertegenwoordigt de sector gedroogde voedergewassen jaarlijks
nauwelijks 1 % van het groenvoederareaal van de EU 25 in een
vruchtwisselingsstelsel (inclusief weidegrond).
Voor luzerne is het gedroogde gewas goed voor 23 % van het areaal.
De gedroogde voedergewassen leveren 15 % van de in de EU-25 gebruikte
plantaardige eiwitten. In 70 % van de gevallen wordt het gedroogde voedergewas in
zijn oorspronkelijke staat, zonder dat er andere stoffen worden aan toegevoegd of
onder gemengd, aan de dieren gevoederd. De sector melkkoeienhouderij is de
belangrijkste afnemer van deze voedergewassen (63 %). De melkgeiten- en de
melkschapenhouderij nemen 18 % van de afzet voor hun rekening terwijl de
konijnenhouderij goed is voor 10 %.
Als pluspunten van de gedroogde voedergewassen vermelden de afnemers de
bewaarmogelijkheden, de regelmatige aanvoer en de uitstekende hygiënische
kwaliteit. Afgezien van het feit dat ze rijk zijn aan eiwitten, zijn de leguminosen en
andere gedroogde voedergewassen voor knaagdieren een bron van vezels, calcium
en andere noodzakelijke voedingsstoffen (Omega 3)
Als belangrijkste nadeel gelden de hoge productiekosten die de vergelijking met de
prijs van het belangrijkste vervangingsproduct in de veehouderij, soja, niet kunnen
doorstaan.
Factoren die aan de ontwikkeling en de evolutie van de sector gedroogde
voedergewassen kunnen bijdragen zijn: de snelgroeiende vraag van de sector
paardrijden als vrijetijdsbesteding, het gebruik van biomassa als energiebron en de
verbetering van de warmtebalans (en van de CO uitstoot) van de bedrijven. 2
Factoren die de ontwikkeling en de evolutie in het gedrang kunnen brengen zijn
de stijgende energiekosten, de in aanmerking genomen CO balans en het op de 2
markt komen van nieuwe vervangingsproducten (afgeleide producten van de sector
biobrandstoffen). 2

2. BEOORDELING VAN DE GMO VOOR GEDROOGDE VOEDERGEWASSEN
2.1. DE GMO VOOR GEDROOGDE VOEDERGEWASSEN
Het beleid ter ondersteuning van de productie van gedroogde voedergewassen gaat
terug tot 1975. Uit de overwegingen van de oorspronkelijke verordening blijkt duidelijk
dat het de bedoeling was, de productie van plantaardige eiwitten te ontwikkelen om
het communautaire tekort aan te vullen.
De steun heeft zich toegespitst op de verwerkende bedrijven en totdat de regeling in
2003 werd hervormd, werd zij herhaaldelijk gewijzigd. Na de hervorming, die van
toepassing werd in 2005, werd aan traditionele producenten een ontkoppelde
rechtstreekse steun toegekend en werd de gekoppelde steun die werd toegekend voor
de twee onderstaande types van verwerking, geüniformiseerd: kunstmatig drogen van
groenvoedergewassen en vermalen van zongedroogde voedergewassen (33 euro/ton
eindproduct).
De steunregeling gaat sedert 1995 gepaard met de vaststelling van een
gegarandeerde maximumhoeveelheid (GMH) die wordt omgezet in gegarandeerde
nationale hoeveelheden (GNH) Er wordt vastgesteld dat de GMH weliswaar wordt
bereikt maar dat de benuttinggraad van de GNH zeer variabel is: de LS met een
mediterraan klimaat hebben hun productie opgevoerd terwijl de noordelijke en de
oostelijke LS ze net hebben verlaagd.

2.2. ANTWOORDEN OP DE VOOR DE BEOORDELING GESTELDE VRAGEN

2.2.1. Thema 1: doeltreffendheid van de steun vóór en na de hervorming.
Vraag 1 – In welke mate heeft de regeling gezorgd voor een beter aanbod van voor de
dierlijke productie bestemde eiwitrijke voedergewassen?
• Dankzij de GMO konden de geproduceerde hoeveelheden worden verhoogd tot en
gehandhaafd op een hoger niveau dan de GMH;
• Gedroogde voedergewassen worden door de gebruikers zeer op prijs gesteld
wegens hun rijkdom aan eiwitten en voor zover de prijs gunstig is;
• De prijzen worden bepaald door de markt. De kwaliteitssegmenten waar hogere
prijzen kunnen worden gehanteerd, zijn goed voor 20 % van de geproduceerde
hoeveelheden.

Vraag 2 – In welke mate heeft de regeling bijgedragen aan een regelmatiger aanbod
van groenvoedergewassen aan de verwerkende bedrijven?
De dalende rentabiliteit van de bedrijfstak, ten dele veroorzaakt door de verlaging van
de communautaire steun sedert 1995 en door de stijgende energieprijzen, heeft een
groot aantal sluitingen van verwerkingsgebieden en bedrijven in de sector en een
daling van de productie tot gevolg gehad.
Deze daling van de rentabiliteit heeft vooral gevolgen voor de toeleveringsbedrijven:
de prijzen die de producenten worden geboden, zijn sterk gedaald. Deze weinig
aantrekkelijke prijzen leiden op hun beurt tot een beperkter aanbod. Voor de zuidelijke
lidstaten verliep de evolutie anders omdat de verwerkingskosten hier lager liggen.
Door de hervorming van 2003 die sedert 2005 en 2006 wordt toegepast, wordt deze
evolutie nog versterkt: de lagere prijzen die de producenten worden geboden hebben
ditmaal gevolgen voor de zuidelijke lidstaten.
Zo heeft de regeling tot in 2005/2006 in het noorden een gedeelte van de bedrijfstak
laten voortbestaan, terwijl het andere gedeelte is verdwenen: de regeling is dus niet
altijd doeltreffend gebleken. Met de nieuwe hervorming is de bevoorrading van de 3
verwerkingsgebieden minder doeltreffend geworden terwijl de lagere prijzen de
motivatie van de producenten nog meer ondermijnen.

Vraag 3- Welke voordelen heeft de regeling de producenten opgeleverd ?
Hoewel de regeling niet voorziet in een specifiek mechanisme om de producenten
van de verwerkingssteun te laten profiteren, heeft het bij de verordening opgelegde
systeem van contracten het mogelijk gemaakt een gedeelte van de steun, dankzij de
in de contracten vastgelegde en voldoende aantrekkelijke prijzen, naar de
producenten over te hevelen.
Op basis van de gegevens van het Informatienet inzake
landbouwbedrijfboekhoudingen (ILB) heeft men de relatieve rentabiliteit van de factor
grond vergeleken met die van de factor arbeid. De resultaten tonen aan dat een
geringere inzet van arbeidskrachten in de weidebedrijven de producenten in het
algemeen laat profiteren van een hogere opbrengst van de factor arbeid (die mettertijd
nog stijgt) zelfs wanneer de rentabiliteit van de factor grond soms daalt. Die resultaten
bevestigen dat de producenten rechtstreeks, via de prijzen, van de verwerkingssteun
hebben geprofiteerd.

2.2.2. Thema 2: Het milieu

Vraag 4 – In welke mate heeft de regeling in haar geheel negatieve gevolgen gehad
voor de bodem en het water?
Het onderzoek werd vooral toegespitst op Spanje waar de klimatologische
omstandigheden en de bodemgesteldheid het meest problematisch zijn en bij de
voedergewassencultuur systematisch van irrigatiewater gebruik wordt gemaakt.
Door de hogere waterbehoefte van de luzernecultuur in vergelijking met die van de
maïs- en de wintergranencultuur wordt in het algemeen aangenomen dat het
irrigatiewaterverbruik in de regio’s waar dit gewas wordt geteeld, door de uitbreiding
van de veevoederarealen is gestegen. De jaarlijkse waterbesparing wordt geraamd op
ongeveer 270 miljoen kubieke meter, hetgeen neerkomt op 3,2 % van het huidige
waterverbruik, wanneer van de luzernecultuur wordt overgeschakeld op de
monocultuur van maïs.

Vraag 5 – In welke mate heeft de regeling in haar geheel geleid tot een ongewenste
verhoging van het verbruik van fossiele brandstoffen? Welke gevolgen heeft dit voor
het milieu ?
Het energieverbruik van de sector gedroogde voedergewassen is één van de directe
bruto-effecten van de GMO. Dit effect komt tot uiting in een broeikasgasuitstoot
(BKG-uitstoot) die voor de periode waarin de resultaten van de hervorming nog niet
voelbaar waren (2004-2005) wordt geraamd op 1,6 mtCO -equivalent en voor het 2
verkoopseizoen 2005-2006 op 1,4 mtCO -equivalent (de verlaging wordt verklaard 2
door

  • Univers Univers
  • Ebooks Ebooks
  • Livres audio Livres audio
  • Presse Presse
  • Podcasts Podcasts
  • BD BD
  • Documents Documents