Opvolging van de audit vand de financiële hulp van de Staat aan de  slachtoffers van opzettelijke gewelddaden
34 pages
Nederlandse

Opvolging van de audit vand de financiële hulp van de Staat aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden

-

Le téléchargement nécessite un accès à la bibliothèque YouScribe
Tout savoir sur nos offres
34 pages
Nederlandse
Le téléchargement nécessite un accès à la bibliothèque YouScribe
Tout savoir sur nos offres

Description

REKENHOFOpvolging van de audit van de financiële hulp van deStaat aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddadenVerslag van het Rekenhof aan de Kamer van VolksvertegenwoordigersBrussel, december 2002REKENHOFOpvolging van de audit van de financiële hulp van deStaat aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddadenVerslag van het Rekenhof aan de Kamer van VolksvertegenwoordigersVerslag goedgekeurd in algemene vergadering van het Rekenhof op 20 november 2002.SYNTHESETussen juni 1999 en maart 2000 voerde het Rekenhof een audit uit van deCommissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden. De resul-taten van die audit werden op 19 oktober 2000 aan de Kamer van Volks-vertegenwoordigers meegedeeld.Daarbij kwam vooral aan het licht dat de commissie over onvoldoende werkings-middelen beschikt en dat de te doorlopen procedure te omslachtig is. Een enander leidde tot zeer lange wachtperiodes vooraleer men kon overgaan tot hetuitbetalen van de vergoedingen en tot een aanzienlijke achterstand bij het behan-delen van de verzoekschriften. Het Rekenhof had de termijn die in theorie nodigis voor het behandelen van verzoekschriften tot het bekomen van een financiëlehoofdhulp geraamd op 17 maanden, en dan nog uitgaande van de ideale hypo-these dat de adequate middelen aanwezig zijn en dat de externe personen die bijde procedure betrokken waren de zaken niet nodeloos laten aanslepen. HetRekenhof had vastgesteld dat men in werkelijkheid op 32 ...

Informations

Publié par
Nombre de lectures 36
Langue Nederlandse

Extrait

R E K E N H O F
Opvolging van de audit van de financiële hulp van de Staat aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden
Verslag van het Rekenhof aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers
Brussel, december 2002
R E K E N H O F
Opvolging van de audit van de financiële hulp van de Staat aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden
Verslag van het Rekenhof aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers
Verslag goedgekeurd in algemene vergadering van het Rekenhof op 20 november 2002.
SYNTHESE
Tussen juni 1999 en maart 2000 voerde het Rekenhof een audit uit van de Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden. De resul-taten van die audit werden op 19 oktober 2000 aan de Kamer van Volks-vertegenwoordigers meegedeeld. Daarbij kwam vooral aan het licht dat de commissie over onvoldoende werkings-middelen beschikt en dat de te doorlopen procedure te omslachtig is. Een en ander leidde tot zeer lange wachtperiodes vooraleer men kon overgaan tot het uitbetalen van de vergoedingen en tot een aanzienlijke achterstand bij het behan-delen van de verzoekschriften. Het Rekenhof had de termijn die in theorie nodig is voor het behandelen van verzoekschriften tot het bekomen van een financiële hoofdhulp geraamd op 17 maanden, en dan nog uitgaande van de ideale hypo-these dat de adequate middelen aanwezig zijn en dat de externe personen die bij de procedure betrokken waren de zaken niet nodeloos laten aanslepen. Het Rekenhof had vastgesteld dat men in werkelijkheid op 32 maanden moest rekenen voor het bekomen van een hoofdhulp. De termijnen voor het verkrijgen van een noodhulp vormden van hun kant een aanfluiting van het begrip nood zelf. Twee jaar later, na het uitvoeren van een opvolging van die audit, stelt het Rekenhof vast dat de belangrijkste vastgestelde problemen nog steeds niet zijn opgelost, dat ongeveer duizend dossiers zijn ingediend sedert meer dan zeventien maanden (dat is de theoretische termijn die gerekend moet worden voor de behandeling van een dossier) en dat er hierdoor bijgevolg een abnormaal grote achterstand is ontstaan. Wil men deze achterstand wegwerken dan zou de com-missie zich gedurende bijna twee jaar alleen hiermee uitsluitend bezig moeten houden. Bovendien zijn de termijnen voor het toekennen van een noodhulp zo-danig lang geworden dat het toekennen van een noodhulp thans even lang duurt als het toekennen van een hoofdhulp. Zoals het Rekenhof reeds heeft onderstreept – en rekening gehouden met het gegeven dat een hoofdhulp pas na afloop van het strafgeding toegekend kan worden en dat de commissie zich van de nodige garanties moet verzekeren – is het inderdaad onmogelijk dat de procedure binnen een redelijke termijn kan worden afgewerkt. Een verkorting van de intrinsieke duurtijd van de procedure voor het vergoeden van de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden zou een radicalere wijziging van de wet- en regelgeving vergen. De voorgestelde hervormingsplannen van de Minister van Justitie houden immers een uitbreiding in van het toepassingsveld binnen die beleidsactie. Door het ont-breken van voorstellen die moeten toelaten de termijnen voor het toekennen van een hulp merkelijk te verkorten en zonder garantie dat vooraf voldoende middelen aanwezig zullen zijn, zou die uitbreiding van het toepassingsveld kunnen leiden tot nog langere termijnen, wat dan weer zal leiden tot een nog grotere achterstand. Het Rekenhof verstrekt de aanbeveling dat men zou werken met tijdelijke maat-regelen voor het inlopen van de achterstand. Zodra het toepassingsveld van deze wetgeving zal zijn verruimd, zou er een eva-luatie moeten komen van de impact van die maatregel en zouden de nodige sup-plementaire werkingsmiddelen moeten worden gecreëerd. Mochten er geen doeltreffende schikkingen worden getroffen die de commissie toelaten normaal te functioneren en als er geen specifieke maatregelen zouden komen voor het wegwerken van de achterstand, dan zullen de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden die een vergoeding van de Staat moeten bekomen
Hulp aan slachtoffers, opvolging van de audit – Rekenhof, december 2002
3
omdat ze niet langs andere kanalen voldoening hebben bekomen, nog langer moeten wachten in plaats van sneller te bekomen waar zij recht op hebben. De Minister van Justitie heeft in zijn antwoord verschillende initiatieven aan-gekondigd. Zo zullen er tijdelijke kamers komen voor het wegwerken van de achterstand en komt er een althans voorlopige uitbreiding van het secretariaat. De Minister van Justitie wenst echter de nodige nuanceringen aan te brengen rond de notie achterstand of bij de termijnen die de toekenning van een noodhulp vergt. Hij is van oordeel dat die termijnen inherent zijn aan het subsidiaire karakter van de financiële hulp van de Staat aan de slachtoffers van opzettelijke geweld-daden. De meeste van de aangekondigde initiatieven komen evenwel tegemoet aan de opmerkingen die het Rekenhof had geformuleerd na afloop van de initiële audit. Inmiddels heeft de Kamer van Volksvertegenwoordigers op 17 oktober 2002 de betrokken ontwerpen tot hervorming van de wetgeving goedgekeurd. Ze bevinden zich thans bij de Senaat voor een eerste onderzoek.
4
Hulp aan slachtoffers, opvolging van de audit – Rekenhof, december 2002
INHOUDSOPGAVE
1 INLEIDING 1.1 Context 1.2 Samenvatting van de oorspronkelijke audit 1.3 Methodologie
2 EVOLUTIES DIE ZICH HEBBEN VOLTROKKEN OF DIE NOG AAN DE GANG ZIJN 2.1 Evolutie van de personele middelen van het secretariaat 2.2 Evolutie van de activiteiten van de commissie Evolutie van de achterstand De zittingen Toekenningstermijnen voor een hoofdhulp Termijnen voor de toekenning van noodhulp 2.3 Aanpassing van de wet- en regelgeving Context Ontwerp van aanpassing van het koninklijk besluit Ontwerp van aanpassing van de wet
3 CONCLUSIES VAN HET REKENHOF
BIJLAGE – Antwoord van de Minister van Justitie
Hulp aan slachtoffers, opvolging van de audit – Rekenhof, december 2002
7 7 9
10 10 12 12 13 15 18 20 20 20 21
26
29
5
1
1.1 1
2
1.2 3
4
5
INLEIDING
Context Naar aanleiding van een audit die was aangevat op 16 juni 1999, heeft het Rekenhof aan de Minister van Justitie op 1 maart 2000 een auditverslag toegestuurd over de financiële bijstand van de Staat aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden. Na het antwoord van de minister, dat ont-vangen werd op 21 juni 2000, aan het verslag te hebben toegevoegd, werd het eindverslag vervolgens in de vorm van een bijzondere publicatie aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers toegezonden op 19 oktober 2000. Dat verslag is consulteerbaar op de Rekenhof-internetsite www rekenhof.be. Op 15 mei 2002 heeft het Rekenhof beslist te onderzoeken welk gevolg er is gegeven aan de constateringen uit dat verslag en het heeft de minister en de voorzitster van de Commissie voor hulp van de Staat aan de slacht-offers van opzettelijke gewelddaden daarvan op de hoogte gebracht. Die opvolgingsaudit bestaat uit het evalueren van de ondernomen remedië-ringsacties en van de effecten van die acties op de voornaamste vast-gestelde problemen.
Samenvatting van de oorspronkelijke audit De artikelen 28 tot 41 van de wet van 1 augustus 1985 bepalen dat een commissie een financiële bijstand kan verlenen aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden. Een slachtoffer kan zich alleen maar tot deze administratieve rechtsinstantie wenden als het geen effectieve schade-vergoeding heeft ontvangen of omdat het geen adequate schadeloos-stelling zal kunnen afdwingen. Het slachtoffer moet zich bovendien bur-gerlijke partij hebben gesteld uit hoofde van de gepleegde feiten die de opzettelijke gewelddaad vormen, een rechtstreekse dagvaarding hebben betekend of een geding voor een burgerlijke rechtbank hebben ingeleid. Als het met vertraging toekennen van hulp een belangrijk nadeel zou kun-nen berokkenen aan het slachtoffer, kan de commissie beslissen over te gaan tot het verstrekken van noodhulp. De procedureregels die daarvoor zijn voorgeschreven, verschillen echter niet substantieel van de procedu-res die zijn uitgewerkt voor een hoofdhulp. De audit van het Rekenhof heeft drie grote problemen aangewezen: de trage tenuitvoerlegging van de wettelijke bepalingen in verband met de organisatie en de verbetering van de financiële hulp van de Staat aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, de ontoereikendheid van de werkingsmiddelen van de commissie en de lange procedure voor het behandelen van de schadeloosstellingsdossiers. De combinatie van die drie factoren had ertoe geleid dat bij het behandelen van de verzoek-schriften grote achterstand was ontstaan. Het systeem voor financiële hulp van de Staat aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, dat was ingevoerd door de wet van 1 augustus 1985, was traag op gang gekomen. Om te remediëren aan wat toen al een zeer groot probleem leek, had de Kamer van Volksvertegenwoordigers in
Hulp aan slachtoffers, opvolging van de audit – Rekenhof, december 2002
7
6
7
8
8
1993 een motie goedgekeurd waarin zij om een aanpassing vroeg van de werking van dat hulpmechanisme teneinde het gebruiksvriendelijker te maken, de procedure te verkorten en haar meer bekendheid te geven. Dat leidde tot een ingrijpende hervorming van de wet in februari 1997. De uitbreiding van het toepassingsveld van het stelsel en de gevoerde informatiecampagne hadden geleid tot een aanzienlijke stijging van het aantal aanvragen tot verkrijgen van bijstand. Het Rekenhof stelde vast dat de uitvoering van die hervorming door de Koning, waardoor het aantal kamers van de commissie zes in plaats van twee werd, pas in mei 1998 concrete gestalte heeft gekregen en dat de vier nieuwe kamers niet vóór 1999 operationeel waren. Ook al beschikte de commissie dankzij de hervorming van 1997 over de nodige middelen om meer dossiers te kunnen behandelen, toch waren nog andere maatregelen nodig om de achterstand aan onbehandelde dossiers weg te werken. De commissie dacht immers tijdens één werkjaar een defi-nitieve beslissing te kunnen nemen in ongeveer 650 dossiers. Voor 1999 alleen reeds bedroeg het aantal ingediende verzoekschriften echter meer dan 700. Eind 1997 was de achterstand aan nog uit te brengen beslissingen opgelopen tot 890 en eind 1999 was hij nog verder opgeklommen tot 1.879 verzoekschriften, of drieëneenhalve keer meer dan de beslissingen die dat jaar werden genomen. Het Rekenhof raamde de theoretische termijn voor de behandeling van de aanvragen tot het bekomen van een financiële hoofdhulp, tussen de datum van de indiening van het verzoekschrift en de datum van de uitbetaling van de hulp, op ongeveer 17 maanden. Het ging daarbij uit van de ideale hypothese dat de commissie over adequate middelen beschikt en externe bij de procedure betrokken personen een normale medewerking verlenen. De audit wees ook uit dat die theoretische en ideale duur van de door de Koning vastgestelde procedure moeilijk samendrukbaar was en dat een inkorting ervan een fundamentele herziening van de vigerende wetgeving vergde. In de praktijk, en berekend op basis van de in 1998 genomen beslissingen, stelde het Rekenhof vast dat de effectieve duur van de procedure voor de Commissie voor hulp van de Staat aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, tussen de datum van de indiening van het verzoekschrift en de effectieve betaling van de hulp, 32 maanden beliep voor de hoofdhulp. Het Rekenhof onderzocht de verschillende fases van de procedure voor de behandeling van een dossier en formuleerde aanbevelingen om de proce-dure korter te maken. Er werd vastgesteld dat gemiddeld een termijn van vijf jaar en een half verstreek tussen het plegen van de opzettelijke gewelddaad en de effec-tieve betaling van de hulp aan het slachtoffer, vooral omdat het soms zeer lang duurde vooraleer het slachtoffer zijn verzoekschrift kon indienen. De wetgever heeft immers bepaald dat de slachtoffers geen hulp kunnen ont-vangen vooraleer er een vonnis met kracht van gewijsde is dat uitspraak doet over de strafvordering ten aanzien van de dader als deze bekend is; ook moeten de onderzoeken naar de middelen waarover de dader beschikt het onomstootbare bewijs hebben geleverd dat hij onvermogend is. Als men de dader na het verstrijken van een termijn van één jaar vanaf de burgerlijke partijstelling nog steeds niet kent, kan op dat ogenblik het ver-zoekschrift worden ingediend.
Hulp aan slachtoffers, opvolging van de audit – Rekenhof, december 2002
9
10
11
12
1.3 13
De toekenning van een hulp hing dus niet enkel af van de duur van de pro-cedure voor de commissie, maar ook van de tijd die het onderzoek in beslag nam en desgevallend van het strafproces. Het Rekenhof sugge-reerde bijgevolg te onderzoeken of de wettelijk opgelegde vereisten voor het indienen van een verzoekschrift, waarvoor trouwens geen equivalent bestaat in de vergelijkbare hulpregelingen in Frankrijk, Nederland en Zwitserland, moeten worden gehandhaafd. Wat de noodhulp betreft die kan worden aangevraagd zodra de klacht is ingediend, werd de lange termijn die nodig is voor het toekennen van die hulp onverenigbaar geacht met de notie "hoogdringendheid". Bijgevolg werd aanbevolen ofwel te overwegen provisies toe te kennen ofwel een echt systeem van noodhulp in te voeren met een drastisch vereenvou-digde procedure, geïnspireerd op de werkwijze gevolgd in kortgeding, waarmee de toekenning van hulp binnen enkele weken tot de mogelijkhe-den gaat behoren. Ten slotte verstrekte het Rekenhof de aanbeveling een afzonderlijk begro-tingsprogramma te creëren voor de hulp van de Staat aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, de commissie meer begrotingsinformatie te verschaffen en een rekenplichtige over fondsenvoorschotten aan te stellen zodat de uitbetaling van de schadeloosstellingen sneller zou verlopen. In zijn antwoord van 21 juni 2000 erkende de Minister van Justitie dat een van de doelstellingen van de wetgever, namelijk snel een financiële tege-moetkoming aan het slachtoffer kunnen aanbieden, niet echt bereikt was. Hij wees er echter op dat de commissie beter was gaan werken sedert 1998 nadat ze meer personeel had gekregen voor het onderzoeken van de verzoekschriften en ze met degelijk informaticamaterieel was uitgerust. De minister had geen enkele commentaar op de aanbevelingen rond een betere organisatie van de werking van de commissie, de verbetering van de procedure voor de hulptoekenning, de instelling van een echte urgentie-procedure. Daar er nog lang geen oplossing in het verschiet lag voor het probleem van de aanzienlijke achterstand aan wachtende dossiers had hij evenmin bedenkingen rond de mogelijkheid om aan de commissie een resultaatverbintenis op te leggen. In feite was de vereffening van de hulp-toekenningen via een rekenplichtige over fondsenvoorschotten het enige engagement dat de Minister van Justitie had onderschreven1.
Methodologie Teneinde een oordeel te kunnen vellen over de belangrijke evoluties die zich hebben kunnen voltrekken en over de initiatieven die op gang zijn gebracht sedert de beëindiging van de audit, heeft het Rekenhof de drie volgende beleidsdomeinen onderzocht: – de evolutie van de personeelssterkte van het secretariaat van de com-missie en de maatregelen die zijn genomen voor het waarborgen van de permanentie; – de organisatie en de werking van de commissie en de op stapel gezette acties voor het versnellen van de termijnen voor de behandeling van de dossiers tijdens de sleutelfasen van de procedure;
1Die rekenplichtige is in maart 2002 in dienst getreden.
Hulp aan slachtoffers, opvolging van de audit – Rekenhof, december 2002
9
14 15
16 17
2
2.1 18
– de wets- of reglementswijzigingen waarvan werk is gemaakt met het oog op het verkorten van de termijnen waarbinnen een hoofdhulp of een noodhulp kan worden toegekend. De voornaamste indicatoren voor het kunnen evalueren van de efficiëntie van de genomen maatregelen zijn de evolutie van de achterstand (het aantal wachtende dossiers) en de evolutie van het aantal beslissingen die de commissie heeft genomen. Die indicatoren moeten worden beoordeeld in het licht van het aantal nieuwe verzoekschriften en van het volume werk dat de kamers aankunnen. De nodige informatie werd ingezameld tijdens interviews met de commissie (voorzitster en secretariaat) en met de verschillende diensten van het Ministerie van Justitie. De gemiddelde termijnen voor het behandelen van de dossiers waarin hulp werd toegekend in 1999, 2000, 2001 en in de loop van het eerste semester van het jaar 2002 werden berekend op grond van de beschikbare en exploiteerbare informaticagegevens. Die gegevens vertegenwoordigen voor elk van die periodes meer dan 86 % van de beslissingen tot toekenning van hoofdhulp en meer dan 92 % van de beslissingen tot toekenning van noodhulp. Alle geciteerde kwantitatieve gegevens werden verstrekt of geconfirmeerd door het secretariaat van de commissie. Overeenkomstig de tegensprekelijke procedure die het Rekenhof volgt bij DMO-controles is het verslag van deze opvolgingsaudit op 6 september 2002 toegestuurd aan de Minister van Justitie opdat hij zou kunnen reageren en meedelen welke concrete maatregelen hij overweegt om tegemoet te komen aan de belangrijkste geformuleerde opmerkingen. In een brief van 3 oktober 2002 heeft de Minister van Justitie zijn stand-punt bekendgemaakt. Zijn antwoord is als bijlage bij dit verslag gevoegd2 op bladzijde 29. Waar het Rekenhof dit nodig achtte, zijn sommige delen van het antwoord van de minister in het verslag verwerkt.
EVOLUTIES DIE ZICH HEBBEN VOLTROKKEN OF DIE NOG AAN DE GANG ZIJN
Evolutie van de personele middelen van het secretariaat De theoretische personeelsformatie van het secretariaat van de commis-sie is niet gewijzigd sedert het Rekenhof zijn audit heeft uitgevoerd en blijft dus tien personen. De gewenste personeelsbezetting voor het secre-tariaat van de commissie, die op het ogenblik van de audit op twaalf man was geraamd, zou volgens de voorzitster van de commissie thans naar veertien toe herzien moeten worden.
2De documenten die als bijlage bij het antwoord van de minister waren gevoegd, zijn niet aan het verslag toegevoegd omdat de informatie die ze bevatten, en die voornamelijk van statistische aard is, niets wijzigen aan de vaststellingen, conclusies en aanbevelingen van het Rekenhof.
10
Hulp aan slachtoffers, opvolging van de audit – Rekenhof, december 2002
  • Univers Univers
  • Ebooks Ebooks
  • Livres audio Livres audio
  • Presse Presse
  • Podcasts Podcasts
  • BD BD
  • Documents Documents