Verhaal van het vergaan van het jacht de Sperwer - En van het wedervaren der schipbreukelingen op het eiland Quelpaert en het vasteland van Korea (1653-1666) met eene beschrijving van dat rijk
174 pages
Nederlandse

Verhaal van het vergaan van het jacht de Sperwer - En van het wedervaren der schipbreukelingen op het eiland Quelpaert en het vasteland van Korea (1653-1666) met eene beschrijving van dat rijk

-

Le téléchargement nécessite un accès à la bibliothèque YouScribe
Tout savoir sur nos offres
174 pages
Nederlandse
Le téléchargement nécessite un accès à la bibliothèque YouScribe
Tout savoir sur nos offres

Informations

Publié par
Publié le 08 décembre 2010
Nombre de lectures 20
Langue Nederlandse
Poids de l'ouvrage 1 Mo

Extrait

The Project Gutenberg EBook of Verhaal van het vergaan van het jacht de Sperwer, by Hendrik Hamel This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.net Title: Verhaal van het vergaan van het jacht de Sperwer En van het wedervaren der schipbreukelingen op het eiland Quelpaert en het vasteland van Korea (1653-1666) met eene beschrijving van dat rijk Author: Hendrik Hamel Editor: B. Hoetink Posting Date: July 26, 2009 [EBook #11467] First Posted: March 5, 2004 Language: Dutch Character set encoding: ISO-8859-1 *** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK VERHAAL VAN HET VERGAAN *** Produced by Jeroen Hellingman and the Distributed Proofreaders Team. [Inhoud] WERKEN UITGEGEVEN DOOR DE LINSCHOTENVEREENIGING XVIII VERHAAL VAN HET VERGAAN VAN HET JACHT DE SPERWER (1656–1663) DOOR HENDRIK HAMEL [Inhoud] [Inhoud] VERHAAL VAN HET VERGAAN VAN HET JACHT DE SPERWER EN VAN HET WEDERVAREN DER SCHIPBREUKELINGEN OP HET EILAND QUELPAERT EN HET VASTELAND VAN KOREA (1653 –1666) MET EENE BESCHRIJVING VAN DAT RIJK DOOR HENDRIK HAMEL UITGEGEVEN DOOR B. HOETINK MET 1 KAART EN 11 AFBEELDINGEN ’S-GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1920 [XXVII] [Inhoud] INHOUD. VOORBERICHT ... Gebruikte afkortingen ... INLEIDING ... JOURNAAL ... BIJLAGEN: I. Berichten over de gevluchte schipbreukelingen ... II. Berichten over de in vrijheid gestelde schipbreukelingen ... III. Gegevens betreffende schepen: A. Het jacht de Sperwer ... B. Het jacht Ouwerkerk ... C. Het quelpaert de Brack ... D. Het schip de Hond ... IV. Aanteeckeninge ofte memorie vande gelegentheijt van Corea ... V. Personalia: A. Nicolaas Verburg ... B. Cornelis Caesar ... C. Iquan ... D. Martinus Martini ... VI. Berichten over de komeet A o 1664–65 ... BIBLIOGRAPHIE ... GERAADPLEEGDE LITERATUUR ... BLADWIJZER ... XXIX XXXI 1 1 77 88 95 101 104 112 114 118 121 123 129 131 139 149 157 PLATEN: Facsimile van de eerste bladzijde van het HS ... Facsimile van een gedeelte van het HS ... tegenover den titel XXVII Kaart van de tochten van Hamel ... achterin [XXIX] [Inhoud] VOORBERICHT. Talrijk zullen de Nederlanders niet zijn die weten dat een opvarende van een schip van de Oost-Indische Compagnie de eerste Europeaan is geweest die uitvoerige berichten heeft gegeven over Korea. Het door Hendrik Hamel van Gorkum, boekhouder van het jacht de Sperwer, opgestelde relaas van hetgeen hij en zijne kameraden, na schipbreuk te hebben geleden op een eiland van Korea, gedurende hun verblijf van 1653–1666 in dat land hebben ondervonden en waargenomen, heeft bij landgenoot en vreemdeling een gunstig onthaal gevonden en bleef ruim twee eeuwen lang het eenige werkje waarin eene op eigen aanschouwing en ondervinding gegronde beschrijving voorkwam van dit geheimzinnige rijk en zijne bewoners. Toen Korea in 1876 voor vreemdelingen toegankelijk was geworden, kregen nieuwe bezoekers den indruk dat Hamel een betrouwbaar verteller was geweest en eenvoudigweg had neergeschreven wat hij en zijne lotgenooten hadden medegemaakt en opgemerkt. Voor de LinschotenVereeniging bestond alzoo reden om door het uitgeven van Hamel’s “Journaal” de aandacht op het werk van dezen landgenoot te vestigen. De verzorging van een nieuwen druk droeg zij daarom op aan een harer bestuursleden, die evenwel kwam te overlijden eer hij tot de uitvoering van die taak was overgegaan. Nu wilde het toeval, dat ik mij had bezig gehouden met nasporingen aangaande de aanrakingen van de OostIndische Compagnie met Korea, zoodat het mij weldra mogelijk was eene bewerking van Hamel’s Journaal, waarbij gebruik is gemaakt van gegevens welke diens verhaal aanvullen en bevestigen, ter beschikking van de Linschoten-Vereeniging te stellen. Waarom de voorkeur is gegeven aan een tot nog toe onbekenden tekst, zal uit de “Inleiding” duidelijk worden; de overneming van de blijkbaar oorspronkelijke houtsneden uit eene in 1668 verschenen uitgaaf van het Journaal zal, naar het voorkomt, instemming vinden. Bij den lezer dezer bewerking zal misschien de bedenking opkomen, dat de lijst te breed is uitgevallen voor de schilderij door Hamel nagelaten, dat te veel aandacht is gewijd aan bijzonderheden welke niets leeren aangaande de lotgevallen van hem en zijne kameraden, noch omtrent Korea. Wie echter toegeeft dat die bijzonderheden op zich zelf wetenswaard mogen worden genoemd—gelijk mij toescheen—zal er vrede mede kunnen hebben dat daaraan in noten en bijlagen eene plaats is gegeven op grond van de uitspraak: “Men mag in werken als die van de LinschotenVereeniging wel een weinig buiten de orde treden.” Behalve zij, wier mededeelingen uitdrukkelijk zijn vermeld, hebben drie leden van het Bestuur der Linschoten-Vereeniging aanspraak op mijne erkentelijkheid: de Heer S.P. l’Honoré Naber gaf blijk van zijne belangstelling door zijne zaakrijke voorlichting; Dr. C.P. Burger Jr. had de welwillendheid de samenstelling van de “Bibliographie” voor zijne rekening te nemen en de Secretaris, de Heer W. Nijhoff, heeft de verschijning van dit werkje met zorgzame hand geleid. Gaarne zeg ik mede dank aan den Heer W.C. Muller, Adjunct-Secretaris van het Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned.-Indië, wiens kunde en hulpvaardigheid mij van groot nut zijn geweest. Moge deze uitgaaf van Hamel’s “Journaal” er toe leiden dat het aandeel van Nederlanders in de “ontdekking” van Korea, opnieuw bekend wordt en belangstelling vindt. [XXX] en belangstelling vindt. Den Haag, 1920. B.H. [XXXI] [Inhoud] GEBRUIKTE AFKORTINGEN. Dagr. Bat. Dagr. Jap. Res. Gen. Miss. Patr. Miss. Dagh-Register gehouden int Casteel Batavia vant passerende daer ter plaetse als over geheel Nederlandts India. Dagregister gehouden door het Opperhoofd van de Compagnie in Japan, eerst te Firando en later te Nagasaki. Resolutie van Gouverneur Generaal en Raden van Indië. Generale Missive, d.i. brief van de Indische Regeering aan Heeren XVII. Patriasche Missive, d.i. brief van Heeren XVII aan de Indische Regeering. [III] [Inhoud] INLEIDING. Van de schepen welke in de 17e eeuw hebben behoord tot de navale macht der Oost-Indische Compagnie, is geen ander zoo bekend geworden en gebleven als het jacht “de Sperwer”. Vaartuigen der Compagnie bleken zoo vaak niet bestand tegen de stormen welke in de gevaarlijke wateren van Oost-Azië voorkwamen, dat het buiten den kring van belanghebbenden nauwelijks zal zijn opgemerkt toen dit jacht in 1653, op zijne reis van Formosa naar Japan, de haven van bestemming niet bereikte. Het waren de avontuurlijke lotgevallen van eenige geredde opvarenden, gedurende een verblijf van dertien jaren in onbekende streken, welke op hunne tijdgenooten indruk hebben gemaakt en het verhaal van hun wedervaren mag ook thans nog op belangstelling aanspraak maken, omdat daarin de eerste uitvoerige en betrouwbare inlichtingen van ooggetuigen worden gegeven aangaande een land dat toen ter tijde, en nog lang daarna, ontoegankelijk was voor vreemdelingen en zich verre hield van handelsbetrekkingen met Westerlingen. Wat twee eeuwen lang in Europa is bekend geweest omtrent het geheimzinnige rijk Korea, was te danken aan een schipbreukeling van het jacht “de Sperwer”. In het voorjaar van 1653 moest de Indische Regeering overgaan tot de benoeming van een Gouverneur van onze vestiging op het eiland Formosa 1 , ter vervanging van den in 1649 opgetreden Nicolaas Verburg2 , die zijn ontslag had gevraagd en op wiens aanblijven blijkbaar ook geen prijs werd gesteld3 . Er was reden om voor het Bestuur van dit “costelijck pant”, van dit Gouvernement “van overgroote importantie”, een Compagnie’s dienaar uit te kiezen van “bijzondere wijsheijt, discretie ende cloeckheijt”4 . Op 7 September van het jaar te voren (1652) hadden Chineesche kolonisten het vlek Provintien5 afgeloopen en acht der onzen vermoord, waarop militairen en inboorlingen waren uitgezonden die, onder het neerleggen van eenige duizenden Chineezen, in twaalf dagen, de rust herstelden6 . Naar het oordeel van de Bataviasche Regeering was het verzet [IV] [V] der Chineezen eene waarschuwing dat te hunnen opzichte minder vrijgevigheid moest worden betracht dan tot nog toe het geval was geweest en dat zij dienden besnoeid te worden in de vrijheden waaraan zij in hun eigen land niet gewoon waren7 . Geschillen tusschen “Compagnie’s principale ministers in kercke ende politie”8 hadden aanleiding gegeven tot verdeeldheid en het ontstaan van partijschappen. Door overplaatsingen hieraan een einde te maken, liet de dienst der Compagnie niet toe en om te verhoeden dat de slechte verstandhouding tusschen bestuurders en predikanten de belangen der Compagnie zou schaden, kwam het noodig voor het gezag te leggen in handen van iemand van “meer dan gewone authoriteijt”. Van verschillende kanten was de Regeering gewaarschuwd tegen “de sone van den grooten mandarijn Equan”9 , d.i. Koksinga, die van plan zou wezen om als hij den strijd op en om het vaste land van Zuid-China tegen de opdringende Tartaarsche overheerschers zou moeten opgeven, zich meester te maken van onze nederzetting op het eiland Formosa en zich daar met zijn aanhang te vestigen10 . Na weinige jaren heeft de uitkomst bewezen dat de vrees voor aanslagen van die zijde niet ongegrond is geweest, dat de donkere wolk welke in 1652 Compagnie’s bezit op Formosa boven het hoofd hing, niet was voorbij gedreven. In 1662 toch slaagde Koksinga er in aan ons gezag over dat eiland voorgoed een einde te maken. Met eenparige stemmen werd in de vergadering der Bataviasche Regeering van 21 Maart 1653 voor den gewichtigen post op Formosa gekozen de Ordinaris Raad van Indië Carel Hartsingh, “die de Taijouanse gewesten vóór desen lange jaren bijgewoont” had11 . Deze nam de benoeming aan en maakte zich reisvaardig, maar toen Gouverneur Generaal Carel Reniersz den 18en Mei 1653 kwam te overlijden, gaf Hartsingh er
  • Univers Univers
  • Ebooks Ebooks
  • Livres audio Livres audio
  • Presse Presse
  • Podcasts Podcasts
  • BD BD
  • Documents Documents