Vertellingen van vroeger en later tijd
305 pages
Nederlandse

Vertellingen van vroeger en later tijd

-

Le téléchargement nécessite un accès à la bibliothèque YouScribe
Tout savoir sur nos offres
305 pages
Nederlandse
Le téléchargement nécessite un accès à la bibliothèque YouScribe
Tout savoir sur nos offres

Informations

Publié par
Publié le 08 décembre 2010
Nombre de lectures 56
Langue Nederlandse

Extrait

The Project Gutenberg EBook of Vertellingen van vroeger en later tijd, by Jacob Van Lennep This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.org Title: Vertellingen van vroeger en later tijd Author: Jacob Van Lennep Release Date: October 4, 2009 [EBook #30171] Language: Dutch Character set encoding: ISO-8859-1 *** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK VERTELLINGEN VAN VROEGER *** Produced by Anna Tuinman, Eline Visser, Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ [Inhoud] [Inhoud] Vertellingen van vroeger en later tijd. Vertellingen Van Vroeger en later tijd Door Mr. J. van Lennep. Leiden.—A. W. Sijthoff’s Uitg.-Mij. [Inhoud] Inhoud. In en over Amsterdam Plat Amsterdamsch Laurens Reael De Nieuwekerk te Amsterdam Van Amsterdam naar Parijs De Omroeper Het Wafelmeisje De Aanspreker De Hollandsche Werkmeid De Kruier van Amsterdam De Kweekeling voor de Zeevaart De slechte Maaltijd Maria van Bourgondië De zeden onzer voorvaderen met de onze vergeleken De drie jonge Meisjes Drie jongens bij ’t Beleg van Leiden Het Casino Een Staats-Examen in 1851 Aan de beschaafde vrouwen in Nederland Bladz 1. 195. 210. 219. 232. 243. 246. 249. 252. 255. 258. 261. 269. 275. 285. 294. 312. 319. 328. [1] [Inhoud] In en over Amsterdam. Over den naam van „hoofdstad”, aan Amsterdam gegeven. Misschien schrikt u het opschrift van dit hoofdstuk af, lieve Lezeres! en verkeert gij in den waan, dat ik u hier een dor, althans een politiek vertoog, ga opdisschen. Is zulks bij u het geval, dan miskent gij mijne bedoelingen. Neen, Mevrouw, of Mejuffrouw, wie gij zijn moogt! ik heb te veel eerbied voor uw gezond verstand om niet te weten, dat gij u met geen politiek bemoeit, en ik heb er u te liever om.—Maar al hadt gij ook onverhoopt eene geheime neiging tot de staatswetenschap, dan heb ik tevens te veel krediet voor het gezond oordeel van den smaakvollen vriend, die u den „Holland” als een St.-Nicolaasgeschenk aanbiedt, om niet te beseffen, dat hij zich wel zou wachten, die bestemming aan mijn boekje te geven, zoo hij kon gissen, dat het strekken kon om die neiging bij u te voeden.—Ik haast mij dus, om uwent- of om zijnentwille, u de verzekering te geven, dat zoo het opschrift, zoo ook de inhoud van dit eerste hoofdstuk weinig vermakelijks beloven voor het vervolg, ik gaandeweg een anderen toon zal aanslaan, om voor alles mijn best te doen, u zoomin mogelijk te vervelen. Uwe eigene ondervinding—ik ben er overtuigd van—heeft u gewis sedert lang geleerd, dat de fraaiste zijden stoffen, de fijnste kanten en de sierlijkste bijouterieën, gekocht worden in zoodanige winkels, waar uiterlijk niets aanduidt, dat zich daarbinnen zulk een rijke voorraad bevindt; terwijl daarentegen, waar veel moois voor de glazen prijkt, het magazijn zelf meermalen niets bevat, dat uwe aandacht waardig is.—Na deze—zoo ik hoop geruststellende—inleiding, vang ik aan. Ik heb mij meermalen afgevraagd, welken zin de Regeering, wanneer zij in onderscheidene officiëele stukken, Amsterdam de „hoofdstad” noemt, wel aan dit laatste woord zoude hechten. Volgens den aard onzer taal en naar het algemeen gebruik verbindt zich aan dien titel de gedachte aan ettelijke voorrechten, door de stad, die hem voert, boven hare medesteden genoten. —Maar hoe meer moeite ik deed, om, van dat beginsel uitgaande, eenig voorrecht te noemen, ’t welk Amsterdam boven de overige steden des Rijks zou bezitten, hoe verder ik van de wijs dwaalde. Gaan wij eens na, welke eigenschappen men gewoon is aan eene hoofdstad toe te schrijven, en zien wij dan, in hoeverre men die op Amsterdam kan toepassen. Het is in ’t algemeen binnen de hoofdstad van het rijk, dat zich de zetel bevindt der Hooge Regeering. Dat is zoo in Frankrijk gelijk in Zweden, in Engeland gelijk in Japan, in Spanje gelijk op Otaheiti. En wat is nu het geval in het Koninkrijk der Nederlanden? Het kabinet des Konings zoowel als de ministeriën zijn in Den Haag gevestigd: de Staten-Generaal komen in Den Haag bijeen: de Hooge Raad heeft zijn zetel in Den Haag: en Amsterdam, verre van zich te beschouwen als het middelpunt van het Rijk —is niet eens dat van het Provinciaal Bestuur, en had, voor de scheiding van Noord- en Zuid-Holland, zelfs geen gerechtshof binnen zijne muren. [2] Dit eerste kenmerk eener hoofdstad ontbreekt dus geheel. Maar heeft wellicht Amsterdam het voorrecht dat het door ’s Lands Regeering meer bijzonder begunstigd, dat het behandeld wordt als de parel, waarop geheel Nederland trotsch is, als een pronkstuk, tot welks onderhoud en vorming heel Nederland bijdraagt? De begrootingen van Frankrijk, van België, van Pruisen, wijzen telken jare aanzienlijke sommen aan, bestemd om den luister der hoofdstad te bevorderen, en haar op die wijze meer en meer tot het brandpunt te bestemmen, van waar de verlichting, de beschaving, de kunsten en wetenschappen hare stralen spreiden naar de overige deelen des Rijks. Op deze vraag, waar ’t Amsterdam geldt, kan alleen worden geantwoord, dat Amsterdam tot nog toe voor ’s Lands rekening niet veel anders naar buiten verspreidt dan.... brieven. Is er dan misschien, ten gevolge der inrichting van onzen Staat, aan Amsterdam eenig politiek voorrecht geschonken?—Zulk eene vraag kan alleen door een vreemdeling worden gedaan. Wij Nederlanders, en vooral wij Amsterdammers, weten, dat de hoofdstad door dezelfde gemeentewet beheerscht en op gelijke wijze bestuurd wordt als Urk en Buiksloot. Een voorrecht echter is aan Amsterdam, en dat nog wel bij de Grondwet, toegekend. Deze bepaalt namelijk in Art. 51, dat de Koning binnen die stad wordt ingehuldigd. Ongelukkig is dat een der voorrechten, waarvan elk rechtgeaard Amsterdammer moet wenschen, dat de stad zoo spaarzaam mogelijk gebruik behoeve te maken.—Doch bij het vermelden van dat voorrecht mag ik niet nalaten, de aandacht te vestigen op de omstandigheid, dat Amsterdam niet de hoofdstad is, omdat de Koning er gehuldigd wordt; maar omgekeerd, dat de inhuldiging plaats heeft te Amsterdam, omdat Amsterdam als de hoofdstad wordt aangemerkt.—Het moet dien titel dus aan vroegere, aan andere oorzaken te danken hebben, en deze zijn het juist, welke ik zou wenschen te kennen, en waarover ik gaarne een prijsvraag zou zien uitschrijven. Wat mij betreft, ik ben bereid hem, die ze maar eenigszins voldoend weet te beantwoorden, een stel „Hollanden” present te doen. Ik voor mij ken geen enkel punt van overeenkomst tusschen Amsterdam en andere hoofdsteden, dan dat het—gelijk in den regel met deze laatsten het geval is—meer uitgebreidheid bezit en meer inwoners telt dan de overige steden in het Rijk. Maar aangezien de omtrek en de bevolking niet anders dan bloote feiten, en bovendien aan wisseling onderhevig zijn, zoo kunnen zij, bij het gemis van alle overige vereischten, den toegekenden titel op zichzelven niet rechtvaardigen. Al deze beschouwingen hebben mij tot de navolgende gissingen geleid: De titel van hoofdstad zal aan Amsterdam geschonken zijn, evenals men dien van Generaal verleent aan een afgedankten en voor den dienst niet meer bruikbaren kolonel—een en ander buiten bezwaar van ’s Rijks schatkist. En dan krijgt de nieuwe Generaal er doorgaans het verlof bij, om de uniform te dragen, aan zijne nieuwe waardigheid verknocht.—Men behoeft geen vijf minuten in Amsterdam te hebben doorgebracht, om zich te overtuigen, dat dit verlof aan de hoofdstad niet is geschonken;—of dat zij er althans geen gebruik van maakt. Dit ware intusschen wel te wenschen; want de oude uniform, die zij droeg, toen zij nog geene hoofdstad, maar eenvoudig de vijfde in rang onder de stemhebbende Steden was, is bitter gescheurd en versleten. Jammer genoeg; want zij was wel der moeite waardig, gezien te worden. Gij hebt er misschien zelfs geen flauw denkbeeld van, lieve Lezeres! hoe [3] mooi die was. Gij verbeeldt u wellicht, dat, vermits wij toen nog de nieuwe Beurs aan den Dam en de Willemspoort, Artis en de Variétés, de Volksvlijt en het bruggetje tegenover ’t Sint-Antonie’s Kerkhof, het monument van ’t metalen kruis en ’t magazijn van Sinkel, het entrepôt en de omnibussen, het beeld van Rembrandt en de spoorwegstations, Frascati en ’t Huis van arrest, niet bezaten, de stad voor den bezoeker niet veel bijzonders moet hebben opgeleverd. Ik zal u antwoorden, dat, welken prijs ik ook stelle op de hier genoemde fraaie zaken en instellingen, op sommige waarvan ik misschien later met een woord terugkom, ik echter, bij ’t geen ik van Amsterdam zeide, meer ’t oog had op het uiterlijke voorkomen der stad in ’t algemeen, dan op eenige bijzondere nuttige of aangename gewrochten eener nieuwere beschaving. Een paar nieuwe epauletten en nestels—om terug te keeren tot het gebezigde beeld—mogen de aandacht trekken, zij hebben de macht niet, den verschoten glans terug te geven aan een rok, die vol vlekken, lappen en gaten is en waaraan alles van de bittere armoe des dragers getuigt. Over het voorkomen van Amsterdam in eene vorige eeuw. Gemeen verwonderingh betaemt mijn wond’ren niet. De vreemdelingh behoort te swijmen, die my siet, zeide Huygens, omstreeks de helft der zeventiende eeuw, Amsterdam sprekend invoerende: en inderdaad, in zijnen tijd en nog eene eeuw later was er wellicht geene stad in geheel Europa, meer dan zij geschikt, om bij den vreemdeling, die haar bezocht, een indruk te verwekken van verbazing en opgetogenheid. Stellen wij ons hem voor, uit zee komende en dus de stad van den IJkant naderende. Nauwelijks kan de jol, die hem aan wal brengt, haren weg vinden tusschen die oneindige en ontelbare massa van schepen en lichters en schuiten, hier bij en nevens elkander liggende of elkander in alle richtingen doorkruisende. De Teems bij isle of dogs kan er thans nog—hoewel maar in de verte—eenig denkbeeld va
  • Univers Univers
  • Ebooks Ebooks
  • Livres audio Livres audio
  • Presse Presse
  • Podcasts Podcasts
  • BD BD
  • Documents Documents