Bedenkingen tegen de Leer van Darwin - Gevolgd door beschouwingen over eenige philosophische onderwerpen.
197 pages
Nederlandse

Bedenkingen tegen de Leer van Darwin - Gevolgd door beschouwingen over eenige philosophische onderwerpen.

-

Le téléchargement nécessite un accès à la bibliothèque YouScribe
Tout savoir sur nos offres
197 pages
Nederlandse
Le téléchargement nécessite un accès à la bibliothèque YouScribe
Tout savoir sur nos offres

Informations

Publié par
Publié le 08 décembre 2010
Nombre de lectures 38
Langue Nederlandse

Extrait

The Project Gutenberg EBook of Bedenkingen tegen de Leer van Darwin, by Antoine Charles Reuther This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.org Title: Bedenkingen tegen de Leer van Darwin Gevolgd door beschouwingen over eenige philosophische onderwerpen. Author: Antoine Charles Reuther Release Date: December 22, 2009 [EBook #30735] Language: Dutch Character set encoding: ASCII *** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK BEDENKINGEN TEGEN DE LEER *** Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ from scans made available by the University of Groningen. Bedenkingen tegen de leer van Darwin, Gevolgd door Beschouwingen over eenige philosophische onderwerpen. Door den schrijver van het werk, Getiteld: Over de werking der natuurwetten op zedelijk gebied enz. En van Het vervolg op dit werk. Amsterdam, J. C. Loman J r. 1871. [Inhoud] Inhoud. 1o . BEDENKINGEN TEGEN DE LEER VAN D ARWIN. 2o . BESCHOUWINGEN OVER DE OORZAAK VAN HET KWAAD EN OVER HET DOEL VAN HET LEVEN. 3o . BESCHOUWINGEN OVER EENIGE ONDERWERPEN OP BUITENZINNELIJK GEBIED. 4o . BESCHOUWINGEN OVER DE GEESTELIJKE ONTWIKKELING VAN DEN MENSCH. 5o . BESCHOUWINGEN OVER DE DRIE ALGEMEENE NATUURWETTEN EN EENIGE ANDERE HIERMEDE IN VERBAND ZIJNDE ZAKEN. bladz. 3. 64. 143. 205. 231. [Inhoud] Zinstorende drukfouten. Bladz. 6 regel 2 v. o. Bladz. 9 regel 6 v. b. Bladz. 22 regel 7 v. o. Bladz. 45 regel 11 v. o. Bladz. 61 regel 15 v. o. Bladz. 61 regel 13 v. o. Bladz. 162 regel 11 v. b. Bladz. 176 regel 11 v. o. Bladz. 264 regel 5 v. b. staat 22n . lees 22 . lees hunne eigen lees de meest op hen gelijkende. lees omheden lees omstandigheden. lees deze lees dezer. lees achter wanneer te lezen zulk. lees achter verarmen te lezen onder steeds toenemende druk. lees achter perihelium te lezen digt bij het oppervlak van den uitgezetten bol b. lees staat tot lees dit. lees achter eindigen te lezen tijd. n [3] [Inhoud] Bedenkingen tegen de leer van Darwin. Onze bedenkingen tegen de thans bij het beschaafde publiek vrij bekende leer van Darwin zijn de volgende: 1o . Dat de splitsing van diersoorten in andere soorten, van deze weder in nieuwe enz. slechts bij uitzondering kan plaats hebben; namelijk, wanneer de natuur aan eenige diersoort een grooter aantal wijzen van bestaan aanbiedt dan vroeger en anders belet wordt, door dat de voortplanting door paring van mannetjes en wijfjes van diezelfde soort geschiedt. 2o . Dat het uitsterven van diersoorten slechts bij uitzondering kan plaats hebben, omdat, naarmate van zulk eene soort, binnen dezelfde uitgestrektheid grond, het aantal exemplaren vermindert, elk dezer onder levensomstandigheden komt, waarin het beter dan vroeger aan de oorzaken, deszelfs soort trachtende te vernietigen, kan wederstaan. 3o . Dat het geschikter worden der organisatie van diersoorten, voor de omstandigheden waarin zij verkeeren, onmogelijk door de natuurkeus (anders gezegd door de werking van het toeval) kan geschieden. 4o . Dat, zelfs aangenomen, dat de natuurkeus die geschiktwording kon voortbrengen, hierdoor nog niet verklaard zou worden, hoe lagere diersoorten van lieverlede hoogere organisatien verkrijgen, zoodat de leer van Darwin de vraag wat was eerder de kip of het ei, onbeantwoord laat. Een wel is waar niet volledig, maar desniettemin vrij voldoend antwoord op die vraag wordt toch slechts gegeven, wanneer men kan aantoonen, dat al de thans bestaande diersoorten ontsproten zijn uit een aantal anderen, elk op den allerlaagsten trap van dierlijke organisatie staande. Deze hypothese heeft reeds, voordat de onderzoekingen der versteeningen, binnen de sedimentaire lagen bevat hare waarschijnlijkheid aangetoond hadden, den bijval van denkers genoten. Ten allen tijden hebben deze toch aangenomen, dat het bijzondere, uit het meer algemeene, het zamengestelde (mits die zamengesteldheid in eene meer kunstige inrigting bestond), uit het meer eenvoudige en het hoogere uit het lagere (zoo dit een even bijzonder karakter als dit hoogere bezat), moest voortspruiten. De ervaring toonde toch aan, dat in het maatschappelijke en op het gebied van kunst en wetenschap dit steeds het geval was en vandaar, dat men stelde, dat die schoone regels ook op het gebied van het buitenzinnelijke moesten gelden. Raadpleegt men zelfs de Oude Cosmogonien, zoo ontwaart men daarin eene veelal op kinderlijke, wijze ontvouwde grondgedachte, dat er, wel is waar, niet een begin van alles, maar wel van het bijzondere bestaan heeft, namelijk dat de wereld met al derzelver verscheidenheden zich uit een eenvormigen chaos ontwikkeld heeft en dat uit een nevelachtigen en een karakter van algemeenheid bezittende Oergod, de menschen en bijzondere goden voortgesproten zijn. Men kan gemakkelijk opmerken dat het hoogere, mits dit een even sterk karakter van bijzonderheid als het lagere bezit, dit laatste noodig heeft om te bestaan; terwijl het omgekeerde niet doorgaat. De vleeschetende dieren verslinden bijv. de gemiddeld minder geestelijk ontwikkeld dan zij zijnde plantetende dieren; terwijl deze zeer gevoegelijk eerstgemelde kunnen ontberen. De kleine vogels voeden zich met de lager dan hen staande insecten, deze weder met microscopische diertjes en zelfs de planten zouden niet kunnen bestaan, zoo er geene microscopische plantjes en diertjes aanwezig waren, terwijl daarentegen deze de hoogere planten wel kunnen missen. Zoo toch het regenwater geene organische bestanddeelen bevatte, zouden er door zouten uit den bodem gevoerd, maar geene nieuwe zouten door ontbinding dier organische bestanddeelen, er ingebragt worden. Deze laatste worden nu geleverd door de microscopische plantjes en diertjes, welke de zouten van den Oceaan binnen hunne ligchamen opnemen, tijdens het waaijen, door de beroering der lucht, hoog in den dampkring gevoerd en aldaar binnen de waterblaasjes en de zich vormende regendruppeltjes opgenomen worden. Ook op maatschappelijk gebied dient het lagere het hoogere, als onmisbaar hiervoor, vooraf te gaan. Een leger bijv. zonder hoofd vormt wel een ordeloozen troep, maar kan niettemin bestaan, terwijl een officier zonder soldaten onmogelijk zijne functiën kan uitoefenen. Kinderen kunnen des noods van zelf leeren, maar een onderwijzer zonder scholieren onmogelijk als schoolmeester werkzaam zijn. Tusschen dieren van dezelfde soort en die van naburige soorten bestaat, naar ons inzien, dit onderscheid, dat mannetjes en wijfjes van naburige soorten geene en die van dezelfde soort wel neiging tot geslachtparing bezitten. Hierdoor ontstaan er scherpe kloven tusschen de soorten, omdat bijv. mannetjes, zekere afwijkingen vertoonende van die, welke het beste de eigenaardigheden hunner soort vertoonen en alsware in het midden dier soort staan, in de meeste gevallen met wijfjes, gelijksoortige afwijkingen dier eigenaardigheden niet vertoonende, zullen paren, maar door de organisatie der jongen alsware naar die der exemplaren, zoo als zoo even [4] [5] gezegd is, in het midden der soort staande, teruggebragt zullen worden. Dit kan vergeleken worden met het rollen van voorwerpen naar de eene of andere teen van een dijk, zoo deze geene kruin bezit en men er die voorwerpen boven laat vallen. De klove tusschen de naburige diersoorten wordt dan bij die vergelijking voorgesteld door de breedte van den grondslag van den dijk. Bestaat de helft der bevolking van een eiland uit blanken en de andere helft uit negers en is het voor elk hunner onverschillig, of zij al dan niet met kleurgenooten huwen, zoo zal de eerstvolgende generatie gemiddeld bestaan uit een kwart blanken, de helft mulatten en een kwart negers. Dit aantal mulatten bij die generatie kan, wel is waar, minder, maar even goed meer dan die helft bedragen, en bij die generatie is voor elken blanken de kans, om met een kleurgenoot te huwen ¼. Klaarblijkelijk zal dus bij de daarop volgende generatie het aantal zuiver blanken gemiddeld maar ¼ × ¼ = 1/16 van het geheel bedragen. Dezelfde redenering, door ons voor de eerste generatie gedaan, voor de tweede doende, zoo zal men bevinden, dat bij de derde generatie het aantal zuiver blanken maar gemiddeld 1/16 × 1/16 = 1/256 van het geheel zal bedragen. Dit ook doorgaande voor de negers en voor de kleurlingen, hetzij naar de blanken hetzij naar de negers overhellende, zoo zal men ontwaren, dat na slechts weinig generatien op zulk een eiland enkel mulatten gevonden zullen worden1 . De gevolgen der accidentele oorzaken, waardoor de kinderen eenigzins van hunne ouders en onderling verschillen, worden aldus door eene constante oorzaak tegengewerkt, zoodat die gevolgen (namelijk de afwijkingen van het gemiddelde type) aldus zekere sterkte niet kunnen overschrijden. Bestaat er bij kleurgenooten zekere voorkeur voor elkander, zoo zal het gemengde ras niet zoo snel, maar niettemin bij de achtereenvolgende generatie steeds meer gaan predomineren, (hetgeen bijv. in Brazilië thans schijnt te geschieden). Slechts, wanneer de personen van elke kleur onmogelijk bij die eener andere kleur kinderen kunnen verwekken, zal de onderlinge betrekking der blanken, negers, mulatten enz. bij de achtervolgende generatien dezelfde blijven. Zoo men aanneemt, dat voor een mannetje eener diersoort, hoe weinig ook, de mogelijkheid bestaat, om neiging tot paring met een wijfje eener naburige soort te bezitten, en om bij dit wijfje vruchtbare jongen te verkrijgen, zullen de bastaarden, ofschoon zeer langzaam, in aantal toenemen, en eindelijk, al is het ook na zeer langen tijd, alleen bestaan. Elk dier beide soorten bezit echter nog andere naburen, waarmede iets dergelijks geschieden kan, zoodat bijv. n diersoorten in n - 1 tusschensoorten zullen veranderen. Deze zullen op dergelijke wijze in n - 2 nieuwe tusschensoorten omgezet worden, en zoo voortgaande, er na een uiterst l
  • Univers Univers
  • Ebooks Ebooks
  • Livres audio Livres audio
  • Presse Presse
  • Podcasts Podcasts
  • BD BD
  • Documents Documents