De komedianten
256 pages
Nederlandse

De komedianten

-

Le téléchargement nécessite un accès à la bibliothèque YouScribe
Tout savoir sur nos offres
256 pages
Nederlandse
Le téléchargement nécessite un accès à la bibliothèque YouScribe
Tout savoir sur nos offres

Informations

Publié par
Publié le 08 décembre 2010
Nombre de lectures 42
Langue Nederlandse

Extrait

The Project Gutenberg EBook of De komedianten, by Louis Marie Anne Couperus This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.org Title: De komedianten Author: Louis Marie Anne Couperus Release Date: August 26, 2009 [EBook #29814] Language: Dutch Character set encoding: ISO-8859-1 *** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK DE KOMEDIANTEN *** Produced by The Online Distributed Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ [1] De Komedianten Door Louis Couperus Rotterdam Nijgh & Van Ditmar’s UitgeversMaatschappij [2] De Komedianten [3] De Komedianten Door Louis Couperus Tweede druk Rotterdam Nijgh & Van Ditmar’s UitgeversMaatschappij MCMXVIII [5] I. De stortregen stroomde reeds den geheelen dag. Langs de goten van de Suburra golfde het water als met twee klotsende rivieren, links en rechts, snel vlietend, de nauwe, hellende, kronkelende straat over, haar groot, gebarsten plaveisel overstroomende, mede voerende allerlei afval, tot juichend pleizier der straatjongens, die naar welbehagen beenderen en graten en groente-overblijfselen er uit op vischten en er elkander meê om de ooren kletsten. De straatjongens, zij hadden dien regendag geheerscht in de Suburra, om die overstrooming der goten, gescholden door hunne moeders, die hen van uit de donkere deuren der kleine winkeltjes en kroegen terug wenkten en allerlei vervloekingen der goden riepen over de hoofden harer onbetrouwbare boefjes. De deerne Gymnazium—zoo bijgenaamd, omdat zij in jeugdiger dagen een leerschool geweest was voor jonge athleten en g l —had een blik naar buiten a a d i gewaagd, een t paar woorden toe schreeuwende aan haar slavin, de kapster, die zij over haar huisje in haar kapwinkeltje had geïnstalleerd, als t o , om zoo n meer profijt van haar te trekken, en zich daarna op haar breede rustbank gevlijd, genietende den zwoelen Aprildag van regendoorruischte rust. Vreemdelingen, om rond te leiden, dien middag, zouden de Suburra met dàt weêr immers niet door trekken. De avond viel, vroeg reeds en somber. De ondoordringbare, grauwe, smalle hemelreep boven de lage en hoogere huizen, duisterde. Het regende o s r t e r door. De straatjongens waren verdwenen en voor het lange, lage huis van den l , Taurus met den stierennek, keken de gekapte meiden even uit e n o maar zetten zich niet op hare gewone plaatsen langs den muur—naam, prijs, opschrift boven zich—te kijk en te huur, voor een nacht. Het was te gek met dien regen daar te gaan zitten. Wel bleven zij, door den grimmigen l gedrild, dringen in o deur maar er ging niemand voorbij om tegen e n de te lonken. Het regende, het regende door. De taveerne van Nilus, den Egyptenaar —zoo bijgenaamd, omdat hij toch van den Nijl kwam,—over het huis van Taurus, was vol. De wijde, lage ruimte was, in het weifelend licht der walmende oliepitten, overvuld van een saâm gedrongene, roezemoezende menigte, eters en drinkers. De lage, gepleisterde, smookgrauwe pilaren droegen de houten zoldering, zwart; aan iederen pilaar walmde in een ijzeren nap een oliepit. De lucht was onadembaar voor wie binnen kwam, om zoo veel walm van olie, smook van pitten, wazem uit ademen en wadem, die uit de keuken drong, om dien damp uit natte kleêren, om dat zweet van zoo veel zwoele, samen klompende lijven, maar eenmaal binnen, voelde wie at of dronk het welbehagen hem door gloeien. Geene taveerne toch was er beter dan die van Nilus, in de Suburra; hier at men goed en voor weinig en was het Nomentanum-wijntje waarlijk nooit vervalscht. Hier was het maar lekker en prettig, onder de blikken van de godin Isis, wier beeldje, daar, boven de lange, breede schenkbank, in de wolk van walm, neêr blikte over de gasten, de kuische, goede godin, nooit geschandalizeerd door alles wat zij beneden zich hoorde en zag en duldde. Achter de schenkbank drilde de pezige, bezige Egyptenaar zijn keukenslaven. Uit de keuken brachten zij op grof, bruin aardewerk de porties boonen en linzen, de sneden ham en ganzenlever, kampernoeljes en tal van in melk gedoopte broodjes van Picenum, heerlijk opgezwollen als sponzen en Nilus keek vlug elk bord na en de drie binnenslaven brachten de spijzen rond en het geld er voor dadelijk terug, dat Nilus’ moeder, dikboezemige Alexandrijnsche, na telde, weg borg en met balletjes verrekende in een rekenbord vol vierkante waardevakjes. Nilus zelve, bij zijn a b, waarinade puntige, aarden amforen, gevuld met zijn c u s beroemd, goedkoop Nomentanertje, slank en sierlijkjes stonden, boog steeds de smalle, lange vaten en schonk de kruikjes in, half of heelemaal, zoo als de gasten dat verlangden. Nilus was trotsch op zijn zaak. Hij was een man van orde, al was hij maar houder van een taveerne in de Suburra. Hij was te gelijker tijd opgenomen in de broederschap der priesters van Isis en de gasten vonden Nilus een ondoorgrondelijk mensch. Nilus minachtte echter zijn gasten. Hij gaf ze goed eten en drinken en zette ze niet af maar minachtte ze. Het was me dan ook een troepje, dat daar zat en lag, over den grond, over de smalle bedden, op de lage banken en stoelen. Het waren dieven en moordenaars, met hunne meiden; matrozen van Ostia, weggeloopen slaven, beulen en Christenen—dat vee!—en dan, dan waren het heden avond daar, in dien hoek, die smerige Gallen! O, die smerige Gallen! Hij had ze eerst toegang geweigerd, die vuile, rond trekkende bedelpriesters van Rheia Kubele, de Groote Godin, wier groote feest der Megalezia naderde—geweigerd, toen ze in de Suburra waren verschenen met hun juichenden, dansenden, dwazen troep, tamboerijnen rinkelend, rondom hun ezel, waarop, in een kastje, sluierbedekt, zij hunne godin, Moeder der Goden, mede voerden. Hij had ze eerst geweigerd; zij waren wel zeven van die verwijfde kerels [6] [7] om hun reus van een Archigal heen, maar zij hadden honger, hadden zij hem gezegd, en dorst, na een heelen dag door den regen loopen over de landwegen buiten Rome en dan, ze hadden geen geld opgehaald en ze wisten niet waar te overnachten en nu, waarachtig, had hij ze toe gestaan, dat zij daar, in dien hoek, zich opschoten; ze vraten en zopen—zouden hem later betalen, zeiden zij!—en zij hadden hun ezel gestald in de schuur, bij zijn eigen lastdier en wagengedoe en zouden daar nu, in dien hoek, de geheele nacht mogen blijven, in het zaagsel, op de vochtige steenen, over hunne mantels gelegerd als een pak boeven, die gemeene troep! Hun kastje met de godin hadden zij op een plank tegen den muur geplaatst, den sluier er over heen, en daar lagen zij nu, galmende, gillende of, weêr opgestaan, dansten zij als gekken, altijd obsceen, als de gemeenste jongens in de Suburra niet waren. Onwaardige dienaars van de Groote Godin en hij had ze geherbergd, dacht hij nu toch, uit een godsdienstig gevoel: hij kon priesters, zelfs onwaardige, toch niet laten omkomen van ellende en honger. —Hoûen jullie je bek, daar in dien hoek?? donderde hij hun toe, boos. Anders gaan jullie allemaal de deur uit! Zij waren dronken, zij smeekten hem grotesk, sloegen hun kleêren open en op, toonden, lonkende, naaktheden en de andere gasten lachten, bulkten, brulden. Ook Nilus lachte wel even, goedsmoeds, bedenkende, dat hij ze toch niet kòn de deur uit zetten, ter wille van de godin Rheia Kubele, die zij mede voerden. Ja, de goden hadden veel te verduren van hun onwaardige schepsels, van die gemeene Gallen en dan van die schijnheilige Christenen, die strakke smoelen, zoo als er daár en daár zaten en altijd smoesden met elkaâr en die nu noòit eens vroolijk waren! Buiten regende het in éenen door. En steeds ging de deur open en verscheen er een nieuwe gast, verschenen er twee nieuwe gasten, twee, drie vrouwen en drongen zich door de volte, den smook en het geschreeuw en veroverden eindelijk een plaatsje op een der lange, houten banken tegen den muur en vroegen een worstje en een Picenum-broodje en een kroes vol Nomentaner. Tot plotseling Nilus tegen zijn moeder uit riep: —Daar heb je ze waarachtig al weêr! Wie hij zoo aanduidde, waren twee vrouwen, binnen gedrongen en de aandacht trekkende van al dat volk, hoewel zij zich niet schenen aan te trekken de nieuwsgierigheid, die zij verwekten. Vermomd, waren zij toch dadelijk te herkennen als patricische vrouwen en zij schenen die herkenning niet te betreuren want lachten er om tegen elkaâr. Zij waren tusschen de matrozen uit Ostia en hun luidruchtige meiden een plekje meester geworden en bestelden niet anders dan zij om zich heen zagen bestellen: een paar worstjes, maar vet, Picenum-broodjes en Nomentaner. Intusschen gingen aller oogen naar haar uit. De eene.... —Dat is Nigrina.... fluisterde een weggeloopen slaaf tot een dief, in zijn mantel gedoken. .... was een groote, zware, jonge vrouw; heur zwarte haar was als de helm van een m i breed uitgekapt en doorstoken met een drietand,oin r m i l l den vorm van het wapen der r e ; heur zware borst, den a t i hals r ontbloot, was, als hare bovenarmen, omgeven in een koperen maliënnet, [8] [9] i ï dat spande en een zwarte rok viel tot de knieën neêr geplooid als een gladiatorentuniek terwijl hare gespierde beenen in breede riemen, met koperen spijkers beslagen, waren omsnoerd. Hare bewegingen waren forsch en mannelijk: wijdbeens gezeten, de borst bombeerend, de zware armen van het lichaam af, zoog zij hare worstjes met een aanstellerij van manieren des volks, kwakte de schilletjes op haar aarden bord en slurpte zuigende aan haar kroes. Zij was de vrouw van een s e , zelve n geboortig uit een beroemde Romeinsche g , maar zij trad op in s e n de arena als g l , tegen andere mannelijke, vrouwelijket a d i a o zwaardvechters. En om zich heen weidden brutaal hare zwarte, drieste manwijfoogen over de in smook verdoezelde menigte, tot zij de Gallen in den hoek in het oog kregen, die maar dansten met obscene openspreidingen hunner priestergewaden, nu ten geri
  • Univers Univers
  • Ebooks Ebooks
  • Livres audio Livres audio
  • Presse Presse
  • Podcasts Podcasts
  • BD BD
  • Documents Documents