Diamantstad
186 pages
Nederlandse

Diamantstad

-

Le téléchargement nécessite un accès à la bibliothèque YouScribe
Tout savoir sur nos offres
186 pages
Nederlandse
Le téléchargement nécessite un accès à la bibliothèque YouScribe
Tout savoir sur nos offres

Informations

Publié par
Publié le 08 décembre 2010
Nombre de lectures 114
Langue Nederlandse

Extrait

The Project Gutenberg EBook of Diamantstad, by Herman Heijermans Jr. This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.org Title: Diamantstad Author: Herman Heijermans Jr. Release Date: January 2, 2008 [EBook #24116] Language: Dutch Character set encoding: ISO-8859-1 *** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK DIAMANTSTAD *** Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at http://www.pgdp.net Diamantstad. Diamantstad Door Herm. Heijermans Jr. Tweede Druk. Amsterdam.—S. L. van Looy. 1906. Typ. Firma Ruijgrok & Co.—Haarlem. [V] Begeleidend Woord, Eerste Druk. Van het eerste deel van dit groote stads-verhaal verschenen fragmenten in 1898–1899. Bij het gereedschrijven in 1903 heb ik deze omgewerkt en verbeterd. Het leek onwenschelijk—immers afmattend voor den lezer —verklaringen van het bargoensch te geven. H EIJERMANS. Katwijk-aan-Zee, Maart 1904. Begeleidend Woord, Tweede Druk. Schrijver van dit werk—tegenstander van Inleidingen—begeeft zich opnieuw, met weerzin, in eene verklaring. De tijd zou er buiten kunnen, buiten moeten, als het lezend publiek van de verhouding van beoordeelden en beoordeelaars weet had. Over D i onwelriekends. amoet heel wat betoogd zijn, zelfs proza, zelfs m a n t s t a d Zij, die het verhaal (géen roman) door de plotselinge betreding der diamantbewerkers-sfeer, in zijn boekvormpublikatie stuitten (Verg. de hierboven genoemde jaartallen) moeten, om de aandacht eener unfairheid af te leiden, ’t hardst geschetterd hebben. Het is noch tegen dierbaren, noch tegen een bepaald geval, noch tegen den algemeenen geest-van-verwording in de letterkundige aanschouwing van dit land, dat deze inleiding gesteld wordt. [VI] In littérairen zin van de gemoedelijkste onverschilligheid, onbereikbaar voor de gevreesden-van-vandaag, de goden met den eenen voet in de eeuwigheid, den anderen in ’n krant, meenen we dat onze période-vanzwijgen nog niet geheel is gekomen, vooreerst niet komen kan. In de groote pers geen gastvrijheid vindend, om onze overtuiging uiteen te zetten, doodgezwegen of met ’n handigheidje terzij-geschoven, achten we het zeker nuttig vermaak de drukken en herdrukken der eigen schrifturen van een polemisch allerlei te voorzien, hetwelk hier en daar ’n lezer, niet door lieve vrienden voorgelicht, tot meditatie van ook ònze bedoelingen, kan verschalken. De vergissing van den sociaal-demokratischen auteur in het bijzonder, is zijn geloof aan een eigen, wel-doordachte, wils-rijpe levenslijn. ’t Eerste ’t beste liberaal lidje van ’n gemeente-raad of van de Kamer —tijdgenoot, van huis-uit merkwaardiger dan ’n auteur—heeft het recht tegen onjuiste opvatting van zijn argumenten over riooleering en verlichting, in Raads- en Kamer-overzicht, protest aan te teekenen. Een auteur, niet in deze dadelijke belangen-richting werkzaam, wordt als een onmondig beestje behandeld. De zaak heeft hare tragische zijde—voor hen, die de schrijver meende te helpen. Een voorbeeld uit vele:—het Spel-van-de-zee O p h vestigt op “zekere misstanden” de publieke aandacht, anno 1899. Bezadigd aan, na mudden vuil, kolommen laster, daagt eene gedeeltelijke kentering, eind 1906. Hulde! Sinds 1898 worden fragmenten uit het groote-stadsverhaal D i , a zonder m rillerige bedoeling n epos, romantiek, literatuur a van t s t gepubliceerd—’n auteur, enkel gegrepen, ontroerd door misdadige ellende, praat met zijn Gemeenschap. De littéraire hommels snorren toe, kwijlen over een “roman”—kleeden den kouter tot over z’n navel uit—geen hand komt voor de aangeduide schande in beweging. Vleesch-geknoei in Amerika—ah, ’n gruwel—afgehakte vingers geconserveerd—om ’t te besterven! Maar de woning-ellende, de degeneratie-door-armoede, de heenrotting van dicht-bije medeburgers, wien interesseert dat, als ’n zin zich onkuisch voordoet, als ’n beschrijving epischer te geven is, als ’n parabool mishaagt? a o o p d [VII] Welk een minderwaardige tijd is de onze. Jammer en smart worden tot leesbare, liefst dikke boeken, ter eere eens ijdelen schrijvers verkneed—en ’n “verhaal” dat met verbittering het gewonde leven omhoogstuwt, wordt door ’t gejenk-over-kunst den zwakbeenigen lezer tegen-gemaakt. Waren sommige hoofdstukken van dit boek niet uitermate geschikt, om in synagogen en be-kruiste kerken van den kansel te worden gelezen—of, na het gebed in den gemeenteraad—of, bij de uitvaart van ’n armen, in zorgen gestikten jood? Moeten we àllemaal dienen voor in kunst barstende krante-kolommen? De levenslijn des auteurs. Mei 1898—de schrijver van D i ahoudt waarlijk geen oratio n m a pro domo, nà wat ongure aanvallen—had in het tijdschrift D e G eene polemiek met s heer L. van Deyssel, die zich loffelijk over i d den verschenen fragmenten had uitgelaten, plaats. Men pleegt zelden tegen verheugende beoordeeling op te komen—de auteur-mèt-zijne-levenslijn verdedigde zich, wilde niet aanvaarden. O.m. en ongeveer schreef hij het volgende: WelEdgeb. Heer Van Deyssel, In de voorlaatste aflevering van het “Tweemaandelijksch Tijdschrift”, is U zoo vriendelijk op meer dan welwillende wijze over den arbeid D i a , dien ik in De Jonge Gids begonnen ben, te a m a n t s t spreken. Het d was mijn voornemen U naar aanleiding van door U gebezigde uitdrukkingen, eenige vragen te stellen. Bezigheden hebben dat tot heden belet—er was geen buitengewone spoed bij. U schrijft: “Het feit dat dit (de gepubliceerde hoofdstukken) uitmuntende literatuur is, zou het zeer onaangenaam doen vinden als het gevaar voor ondergang van een inderdaad groot talent bleef voortduren door veelschrijverij of minder goede letterkundige situatie”... t J s o t V d t t d “ h H h I k “ g I e e o o a u e e e k i u e k r e e d i e t t j i i o b s s e t f o e t t n m t z v r s a a u o e r u p r l c n n v n a o r m o n i h o h d d a t a s e v t r a o r e e n e n f c e e e e a f i n n n g o h n r n e l d r : j w d e r i d m v i z a e d m l e d e d i i n o n a u d n j g e h l a l a e e i n e o o [VIII]o p d n r o e e g t . e t n e l t r v k t n h e t m s e i . d e l i e i e w g H t “ w A e e e k o a d t g u r n e e n d e s n s e d l c t n a t h v e t e i e n v l j r a e n i n d a r o j t r r s o k u ” t d e h k i l e k n k o o t i o t t n n e . t n g m h Gij zegt dat gij het zeer onaangenaam zoudt vinden, als voor den auteur in quaestie “het gevaar voor ondergang door veelschrijverij of minder goede letterkundige situatie bleef voortduren”, nadat gij even te voren volkomen terecht opmerkt, dat hij tot 1896 niets van waarde publiceerde. De door U besprokene breekt Augustus 1896 met zijn baantje, als tooneelrecensent, in dienst der zich vermakende bourgeoisie. Van af dien datum tracht hij in de allereerste plaats voor degeen die het noodig hebben, voor zichzelf in de laatste iets te zijn. Gij let nu wel op dat hij na 1896 “literatuur” geeft, begrijpt evenwel niet de oorzaak. Waarom zoekt gij niet de schuld van dat tot 1896 impotent zijn bij de omstandigheden? Waarom niet ruiterlijk gezegd: “Ziet hier dan weder een auteur, die van de alles vermuffende, ideaal-looze bourgeoisie—de bourgeoisie vermoordster van alle kunst, ook van haar eigene, voor zoover het kòn vrijgekomen, tot ontwikkeling van wat goeds in hem is, geraakt.” Ziet gij niet het sterk contrast tusschen den bourgeois-auteur, tot midden 1896 gekneveld—en den wakker geworden sociaal-demokraat, bezield door een ideaal, eene levensbeschouwing, niet meer hechtend aan “reputatie”? Waarom in uwe vage termen gesproken? Waarom gaat gij, die bij scherper nadenken beter kondt weten met beschouwingen voort, die niet het individu in quaestie, maar uitsluitend het economisch verband, het Stelsel dat alle productie aan eene heerschende klasse ondergeschikt maakt, raken? Onmiddelijk na uwe meening dat D i a “uitmuntende literatuur” t m a n is, vervolgt gij met de reeds genoemde bedenking, dat de auteur ook nu nog kans heeft onder te gaan door “veelschrijverij of minder goede letterkundige situatie.” Ik ben dit met U eens. Maar alweder heb ik overwegingen. Wanneer een schrijver ondergaat door “veelschrijverij of minder goede letterkundige situatie”—aan wien de schuld? Beseft gij niet, dat hier weder de o m ’n individu om zich staande te houden, o s o , t het worstelen van d a n zijn? z r a k i e g n h e s t a d [IX] d Gij en ik “leven van onze pen.” Welke is uwe belooning? “Welke de mijne? Kent gij—alleen voor u ziende de opbrengsten uwer “pennevruchten”—één oogenblik zorgeloos, frisch leven?.....” Van dit opstel—Mei 1898—is het, in verband met het voorafgaande te missen slot, om motieven van duidelijkheid geciteerd. De hoofdzaak bepaalt zich tot het g e s waarin de a p t schrijver van D i , a tóén nog aan geen boekvorm denkend, de s m a n t t i a e d loftuiting eener “uitmuntende, literatuur” als eene beleediging verwierp. Nutteloos. Van 1898 tot 1904 (eerste uitgave) blijven de “werkelijke toestanden in een stadsdeel van Amsterdam, zoo gruwelijk en schandelijk, dat zij alle daden van wanhoop zouden rechtvaardigen”, ònveranderd. Geen der lettrés kreeg de branding in het hoofd mee de alarmklok te luiden—dit boek, dat zich niet tot literatuur wilde verlagen, dat eerlijk zei wat het wilde, werd door ’t gelik, ’t dekadent gewauwel, ’t gesatineerd woord-ontrafelen, aan dàt deel van het publiek, dat zich láát leiden, onttrokken. Van 1904 tot 1906 is de ellende in de jodenbuurt Ellende—de hartontroerende hollandsche literatuur vadzige, zelfzuchtige, enkel om “schoonheid” blerrende Literatuur gebleven. [X] “Het schijnt het noodlot van alle aanklacht, allen opstand tegen verdrukking, om—zoo de uiting door wat men een “kunstenaar” noemt plaats heeft—als literatuur te worden verstikt”, klaagt de auteur in ’98. Vandaag doet hij ’t met het “Begeleidend woord” nog eens over. Over de “litté
  • Univers Univers
  • Ebooks Ebooks
  • Livres audio Livres audio
  • Presse Presse
  • Podcasts Podcasts
  • BD BD
  • Documents Documents