Het ivoren aapje - Een roman van Brusselsch leven
308 pages
Nederlandse

Het ivoren aapje - Een roman van Brusselsch leven

-

Le téléchargement nécessite un accès à la bibliothèque YouScribe
Tout savoir sur nos offres
308 pages
Nederlandse
Le téléchargement nécessite un accès à la bibliothèque YouScribe
Tout savoir sur nos offres

Informations

Publié par
Publié le 08 décembre 2010
Nombre de lectures 30
Langue Nederlandse

Extrait

The Project Gutenberg EBook of Het ivoren aapje, by Herman Teirlinck This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.net Title: Het ivoren aapje Een roman van Brusselsch leven Author: Herman Teirlinck Release Date: February 14, 2009 [EBook #28068] Language: Dutch Character set encoding: ISO-8859-1 *** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET IVOREN AAPJE *** Produced by The Online Distributed Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ Nederlandsche Bibliotheek Onder leiding van L Simons Herman Teirlinck Het Ivoren Aapje Een roman van Brusselsch leven Uitgegeven door de Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur Amsterdam [I] [Inhoud] Voorbericht. Enkele hoofdstukken uit het “Ivoren Aapje”, voortijds in het maandschrift De XXe EEUW verschenen, hebben—naar ik verneem—bij sommige lezers veronderstellingen gewekt, die niets met de bedoelingen van dees werk en de inzichten van den schrijver te maken hebben. Er werd namelijk beweerd, dat meer dan éene romanfiguur, naar de werkelijkheid uitgebeeld, geheel met bestaande belgische of fransche personages ware te identificeren. Tegen zulke identificatie teeken ik uitdrukkelijk protest aan . Zeker—ik heb waarlijk geen reden om het te ontkennen—psychologische gegevens, bij ’t nagaan van levende en bekende mensch-typen opgedaan, werden hier schaamteloos aangewend. “On prend son bien où on le trouve,” zei Molière en ik ben blij, dat ik mij op zoo hoog een autoriteit ter verontschuldiging beroepen kan. Ik zou bezwaarlijk kunnen staande houden, dat bijvoorbeeld een Lieven Lazare in het roman niet werd geïnspireerd door wat mij over een befaamden prozaschrijver, dien ik persoonlijk niet eens ken, zijn eigen proza heeft geleerd. Daarvan nu afleiden, dat wezenlijk Lieven Lazare een ten voete uit geschilderd portret van dien schrijver is, zoude op zijn minst vermetel zijn, zelfs daar waar ik niet geaarzeld heb, zijne geschreven woorden haast letterlijk over te nemen. Mijn realisme, in zoover de behandeling van de hier aangebrachte kunstmotieven onder deze conventioneele benaming mag geheeten worden, is geen slaafsche namaak van de werkelijkheid. Voor wie lezen kan hoop ik, dat ik het nauwelijks hoef te zeggen. Dit gansche “Ivoren Aapje” is de vrucht van eene verbeelding, welke ik beproefd heb aan [II] werkelijkheid te toetsen. Er kan dus geen sprake zijn van identificatie mijner hoofdfiguren. De litterair-betrachte menschelijkheid van die hoofdfiguren is, met fouten en dwalingen en zwakheden en al, van mij en alleen van mij. Ik houd er mij verantwoordelijk voor en het is niet mogelijk, dat mijnheer X.... of Z.... aansprakelijk gemaakt worde, waar en hoe ik hem ook, in de oogen van een realiteits-dollen lezer, doe handelen of spreken. Uit een oogpunt van litteraire kunst, zou het overigens van mijnentwege tamelijk nuchter geweest zijn anders te handelen dan ik hier ter voorlichting beweer. Wat ik omtrent mijne personages verklaar, geldt ook voor de omstandigheden, waarbinnen de door mij opgezette dramatische handeling gebeurt. Ik heb willen een beeld ophangen van het Brusselsche leven en inzonderheid van de Brusselsche hooge burgerij. Wat ik daar o.a. zoo al van belgische politiek en Brusselsche publieke huizen vertel, kan schijnbaar een spiegel van de werkelijkheid zijn. Mij mag nochtans geen de minste toespeling of bedekte insinuatie verweten worden. Ik ben de geschiedschrijver van een Brussel, dat mijne verbeelding binnen de vormen van het ware Brussel heeft opgebouwd. Ook de historische waarde van mijn verhaal behoort mij dus toe. Ik ben wel verplicht al mijne rechten dienaangaande op te eischen, wil ik de zuiverheid van mijn kunstenaarsstandpunt voor mogelijke aantijgingen vrijwaren. En ik doe het in de overtuiging, dat de lezer, aldus voorbereid, met vastere onafhankelijkheid het boek kan opslaan. Indien hij het verveeld mocht dichtdoen, heb ik dan toch de zekerheid, dat zijn misnoegd ongeduld aan mijne ontoereikbare krachten is te wijten, en niet aan een misverstand. Herman Teirlinck. [III] [IV] [Inhoud] O PGEDRAGEN AAN MIJN V ADER. Eerste gedeelte. [1] I. [Inhoud] De dood van Mevrouw Chanteraine Stil, stil is de hooge kamer. Tegen de neergelaten venstergordijnen blauwt de vroege Meimorgen en verwisselt zijn violette klaarte met het ongelijke kaarsenlicht. Twaalf groote kaarsen branden aan het hoofdeinde van het zwarte praalbed, waar, in de opene zwaar-eiken kist, wit uitrust de doode mevrouw Chanteraine. Aan de wanden hangen, breed-neervouwend, met zilver betikkeld en berand, de rouwfloersen zwaar en roerloos. In gele beweeglijke schemering reikt hoog en somber de stille kamer. Hier houdt de tijd op zijn tastbaren gang en geen werkzame vinger kruipt over een geheimzinnig horlogegezicht. Het is alsof deze kamer buiten de vergankelijke wereld stond. Hier gebeurt de eeuwigheid. Rond de sponde en tot tegen de kist kleuren de bloemen in tuilen door mekaar of gevlochten kroonsgewijs. ’t Is een levende hoop van geurende bloemen. De geur walmt in de kamer, flauw, met iets vunzigs erom, iets ongemeens. De sponde is donker en veelvervig. Vooraan, knielend over een lagen stoel, bidt een oude priester. Zijn oude hoofd blinkt grijs boven zijn zwart kleed uit, onder het waggelend kaarsenvuur. Zijn hoofd neigt diep naar voren, en zijne bleeke handen rusten op de stoelleuning, saamgebracht in vrome onbeweeglijke houding. Onbeweeglijk is hij gansch. Geen plooiken roert over hem. Zijne oogen zijn gesloten. Hij is als een stuk van de hooge kamer, dewelke zelve als de stilte is en de eindeloosheid. Ernest Verlat blijft nog een poos bij de deur staan, steunend tegen de deur. Het gaat hem zoo vreemd in het hoofd. Het dreunt en klopt er zoo pijnlijk. Het zindert er alsof daar iets barsten zou van binnen. Is dat moeder, dat witte ding, die lichte doorzichtige witheid op die massale stede van floers en van bloemen, die wonderlijke witheid in zwaren eik besloten? Gisterenavond lag ze nog in ’t klare, gewone bed, vrij op het klare kussen. Het slaat in zijne borst: —Moet alles zoo rap, zoo rap ....? Hij nadert traag. De oude priester ziet niet om en bidt. Ernest staat nevens hem, stijf rechtop, en staart met strakke blikken naar zijn moeder. Aldoor kleppert het door zijne hersens: —Moeder .... moeder .... O! kon hij eens warm doorweenen, kon dat harde gebons in zijn hoofd week worden en uitvloeien met heeten tranenvloed, kon hij vergaan in een breed-snikkend al-verterend verdriet, en niet denken, niet denken meer. Sinds moeders dood is hij, door innerlijke koorts gejaagd, rechtgebleven, versteend in eenzelvige droefenis. Als steenen wegen eenzelvige gedachten op zijn hart. En weenen kan hij nog niet. Aldoor denken en zijn eigen opvreten in zelfverwijt. Dat moeder zoo plots ziek werd en ineens stierf, ’t was zijne schuld. ’t Verleden ligt open, en halsstarrig wroet hij daarin. Hij voedt met steeds hernieuwde gepeinzen de wroeging die als een gier in zijne hersens huist. Hij heeft geen andere gepeinzen dan die tot spijs voor zijne wroeging dienen. En zoo ratelt het onverpoosd in hem: —Moeder .... ik heb u lief, ik heb u lief .... wat is alles schielijk gebeurd .... dat niet meer te veranderen is.. door mij, door mij, enkel door mij.... Hij maakt zijn leed tot zichtbare onuitgesproken woorden, waarbij hij hoopt dat hij eindelijk zal kunnen weenen. [2] [3] Straks breekt zijn hoofd. Als er daar iets gebroken is, breekt dan misschien de ondragelijke pijn? Hij bijt op zijne tanden, zijne vuisten werken tegen mekaar, zijne blikken liggen vast op moeders aangezicht. Als er iets breekt onder zijn schedel, zal hij weenen. In hem ook zit een onzekere gewaarwording—dat hij weenen moet, als een uitwendig teeken van zijn groote harteleed. Niet onecht is zijn wee, maar diep en overdadig. Zijn geest echter zoekt het theatrale gebaar, dat zijn wee vertolken moet. Wel strijdt seffens zijn geest tegen die verzoeking, seffens daarop hertracht heimelijk de bezorgde gedachte naar ’t uiterlijk verdriet. Dan nog sterker golft het zelfverwijt, dan wil hij om die oolijke begeerte zijn eigen kastijden, en zoo foltert hij zich met het schuldgevoel, dat door hem zijne doode moeder beleedigd wordt. Zonder rust is die strijd. Hij staat paalrecht en stijf. Hij voelt niet de oogen van den ouden priester op hem, denkt evenwel vluggelings: —Beziet hij me? .... En hij zelf ziet zich staan, terwijl hij toch niet weenen kan en wel zou willen weenen. Hij hoopt dan de aandoeningen opeen over hem, schept met groote brokken weemoed het verleden tot een lillende wroeging te voorschijn en hijgt onder ’t bonzen, dat aanhoudend door zijn slapen slaat. [4] Bleek, als door een wazig floers heen, klaart op, bijkans alover moeders bleek gezicht, zijne kindsheid. Hij was een lichtblonde jongen, toen vader stierf. Vader was raadsheer bij het hof van cassatie, een goede man, te oud getrouwd, die zijn zoon, zijn dochtertje en zijne jonge vrouw op zijne handen droeg. Vader stierf. Ernest werd naar het athenaeum en Francine, zijn zusje, op pensioen bij nonnen gestuurd. ’t Werd, in het groote huis, op de Regentielaan, een sober, grijs leven, even opgekleurd door de bestendige aanwezigheid van moeders jongsten oom, mijnheer du Bessy. Mijnheer du Bessy was, door de familie, tot Ernest’s en Francine’s voogd aangesteld. Hij was waarlijk een lief opgeruimd ventje, de zestig jaar voorbij, fier op zijn baronetblazoen, en arm. Hij kwam bij mevrouw Verlat inwonen en werd, spijts zijn zeer lichtzinnig karakter, een uitmuntende gids voor Ernest. Na drie jaar hertrouwde mevrouw Verlat en Ernest kreeg vaders vriend, mijnheer Chanteraine, prokureur-generaal bij het beroepshof, als tweeden vader. Vijf en twintig maanden duurde dat huwelijk. Mevrouw Chanteraine maakte zeer veel toilet, voerde een le
  • Univers Univers
  • Ebooks Ebooks
  • Livres audio Livres audio
  • Presse Presse
  • Podcasts Podcasts
  • BD BD
  • Documents Documents